blad nr. A. Inleiding De Tweede Kamer heeft op 15 juni 1984 de Wet op de stads- en dorpsver nieuwing aangenomen. Deze wet zal waarschijnlijk op 1 januari 1985 in werking treden. De wet bevat voor de stadsvernieuwing een aantal nieuwe en belangrijke elementen. Genoemd kunnen worden: 1. De leefmilieuverordening Een dergelijke verordening, die door de gemeenteraad wordt vastge steld en door Gedeputeerde Staten moet worden goedgekeurd, dient tot wering van dreigende en tot stuiting van reeds ingetreden achteruit gang van de woon- en werkomstandigheden in en het uiterlijk aanzien van het bij de verordening aangewezen gebied of gebieden (artikel 9). De leefmilieuverordening is te vergelijken met (de intentie van) een voorbereidingsbesluitzij het dat een uitgebreider instrumentarium ter beschikking komt om verval van woon- en werkgebieden tegen te gaan. 2. Het stadsvernieuwingsplan Een stadsvernieuwingsplan strekt tot behoud, herstel, verbetering, herindeling of sanering van het in het plan begrepen gebied. Het plan wordt gelijkgesteld met een bestemmingsplan en doorloopt dezelfde procedure (artikel 31). 3Het betrekken van bewoners bij stadsvernieuwingsplannen De gemeenteraad dient een verordening vast te stellen, waarin wordt vastgelegd, op welke wijze belanghebbenden bij het gemeentelijk beleid inzake de stadsvernieuwing worden betrokken (artikel 8). De Wet geeft voorts een aantal algemene criteria, die tenminste in de verordening dienen te worden opgenomen. 4Voorkeursrecht gemeenten In de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is een wijziging van de Wet voorkeursrecht gemeenten opgenomen. Deze houdt in, dat het voorkeursrecht van koop door de gemeente ook geldt voor gronden en gebouwen in stadsvernieuwingsgebieden (artikel 57). 5Financiering stadsvernieuwing Ter uitvoering van het gemeentelijk beleid inzake de stadsvernieuwing worden door het rijk middelen ter beschikking gesteld. Tot 1 januari 1985 geschiedt de toekenning op basis van planbeoordeling. Op 1 januari 1985 zullen 19 rijksregelingen vervallen en de middelen ten behoeve van de stadsvernieuwing in bedragen per gemeente worden uitgekeerd (de zogenaamde decentralisatie)Aan 93 gemeenten (waar onder Breda) zal deze uitkering rechtstreeks geschieden ter storting in een gemeentelijk stadsvernieuwingsfonds (artikel 39). De gemeente raad dient een verordening vast te stellen, op grond waarvan de gemeente aan natuurlijke of rechtspersonen geldelijke steun in het belang van de stadsvernieuwing verleent (artikel 41). Voorts is vastgelegd, dat burgemeester en wethouders jaarlijks vóór 1 april aan Gedeputeerde Staten verslag moeten uitbrengen over de besteding van de middelen, de stand van het gemeentelijk stadsvernieuwingsfonds en de voor de komende vijf jaren te verwachten behoeften aan middelen ten behoeve van de stadsvernieuwing (artikel 42).

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1985 | | pagina 47