blad nr.
2. De beschikbare middelen
De uitkering uit het rijksbudget stads- en dorpsvernieuwing vindt
plaats op basis van een verdeling per gemeente, die is vastgelegd in
de circulaire MG 84-25*. Breda krijgt uit dit budget jaarlijks
8,90 %o.
De exact beschikbare bedragen zijn nog niet bekend. Het bedrag voor
1985 wordt geschat op 910 miljoen, hetgeen voor Breda betekent een
uitkering van 8.099.000,
Verwacht mag worden, dat voor de jaren t/m 1989 gerekend mag worden
op bedragen in de orde van die grootte.
Na 1989 wordt de verdeling van de stadsvernieuwingsgelden geëvalueerd
op basis van de verplichte jaarlijkse rapportages en dan eventueel
bij gesteld.
In het verlengde van de hiervoor al gememoreerde grote beleidsvrij
heid van het gemeentebestuur met betrekking tot de besteding van de
stadsvernieuwingsgelden is het toezicht op de besteding van de
ontvangen gelden geregeld. Deze zal achteraf plaatsvinden en beperkt
zijn tot een rechtmatigheidstoetsing (derhalve géén doelmatigheids
toetsing). De toetsing geschiedt op basis van het jaarlijks verslag
over de bestedingen, dat aan Gedeputeerde Staten moet worden uitge
bracht.
Bij de rechtmatigheidstoetsing is de centrale vraag: valt de beste
ding binnen of buiten het kader van de stadsvernieuwing?
Ook zal het spaargedrag van gemeenten waarschijnlijk aan de toetsing
onderworpen worden.
3. Voortzetting huidig beleid
De financiering van de stadsvernieuwing geschiedde tot heden uit de
rijksmiddelen (object-subsidie) en uit het gemeentelijk stadsver
nieuwingsfonds. In de stand van zaken met betrekking tot de stads
vernieuwing (september/oktober 1983) is uiteengezet, welk beleid
wordt voorgestaan in de eerstkomende jaren.
In feite verandert er door de decentralisatie van de stadsvernieuwings
gelden niets aan het programma. Door het vervallen van diverse
rijkssubsidies zullen de voor een aantal onderdelen van de stadsver
nieuwing benodigde gelden door de doeluitkering opgevangen moeten
worden.
Wij komen hierop terug in hoofdstuk C.
4Het meerjarenprogramma en het programma 1985
De Wet op de stads- en dorpsvernieuwing schrijft voor (artikel 42),
dat jaarlijks verslag moet worden uitgebracht aan Gedeputeerde Staten
over de voor de komende vijf jaren te verwachten behoefte aan middelen
ten behoeve van de stadsvernieuwing. Voor het eerste jaar ligt er een
directe relatie met de vast te stellen begroting. Daarom zal de
vaststelling van het (5—jaren)programma jaarlijks dienen plaats te
vinden gelijktijdig met de vaststelling van de begroting. Het ligt in
de bedoeling het concept-meerjarenprogramma ieder jaar in september
aan te bieden aan de gemeenteraad.