- u -
bijl. nr. 263
Geconstateerd moet worden, dat geleidelijk aan zowel het ambtelijk apparaat
als ook het gemeentebestuur de adviezen van de StAR als een formeel gegeven
zijn gaan beschouwen.
De aüïiezen leiden in her verdeden zelden of nooit tot opmerkelijke
veranderingen van gemeentelijke plannen. Bovendien dient hier te worden
vermeld, dat als de StAR zich zou verplaatsen in de positie van de gemeente
de marges voor wijzigingen gering zijn (programakkoord, structuurplan
binnenstad, wettelijke voorschriften, overige normen van rijk en provincie,
milieueisen, professionele ambtelijke voorbereiding, woningbouwcontingenten
marktverhoudingen enz.).
Het is daarom niet zo zeer een kwestie van te laat betrokken worden bij het
maken van de plannen maar een gebrek aan meerwaarde van de adviezen.
De externe inbreng, alsmede kwaliteitsgroei van het ambtelijk apparaat
maakt naar onze mening een toetsing van de plannen door de StAR echt niet
nodig.
Tegenover de StAR is daarom enige jaren geleden ook gezegd, dat de tradi
tionele waarde van de StAR steeds minder wordt en dat het weinig vruchtbaar
is zich alleen bezig te houden met ontwerp-bestemmingsplannen en dat zeker
niet alleen omdat de StAR eerst adviseert in de eindfase van de bestemmings
plannen
Overigens het vroegtijdig betrekken van de StAR bij de planontwikkeling
kost veel energie, tijd en geld en deze ruimte is zeker nu niet meer bij de
dienst openbare werken aanwezig. Qua mankracht en budget staat de dienst en
met name de betrokken afdeling van die dienst onder enorme druk. Dit leidt
tot de noodzaak, dat zeer bedrijfsmatig en efficiënt gewerkt moet worden.
Het zich in het voortraject van de bestemmingsplannen intensief bezighouden
met overleg met de StAR zou een luxe zijn, welke wij ons niet meer kunnen
veroorloven. De ontwikkeling is zelfs zodanig, dat de afgelopen jaren
steeds vaker gebruik gemaakt moet worden van voorbereidingsbesluiten en
toepassing van artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening, omdat het
niet mogelijk is bestemmingsplannen tijdig gereed te hebben.
In 1984 is een laatste poging gedaan om de StAR via een nieuwe koers "te
redden".
Blijkens de reactie van de StAR wil deze toch te veel blijven zitten op het
adviseren over bestemmingsplannen. Boven hebben wij reeds gesteld, dat wij
hierin geen zinvolle taak meer zien voor de StAR. De voorgestelde verandering
van werkwijze (gemeente en StAR), zo deze al blijvend realiseerbaar zou
zijn, vermag naar onze mening aan dat standpunt niets af te doen.
De StAR stelt zelf, dat hij niet in staat is zinvol te adviseren over
algemene, op de toekomst gerichte onderwerpen. Ook in onze notitie,
behorende bij onze brief van 24 januari 1986 hebben wij daar onze twijfel
over uitgesproken. De bevinding van de StAR in deze is voor ons duidelijk.
Als derde gebied, waaromtrent de StAR adviseert, kunnen genoemd worden
infrastructurele zaken, waarbij niet direct bestemmingsplannen aan de orde
zijn, zoals bijvoorbeeld de aansluiting van de rijkswegen 16 en 256 bij
Princeville, de reconstructie van de zuidelijke rondweg, ontwikkelingen in
de stadsrand. Natuurlijk kan de StAR over dit soort zaken een visie ontwik
kelen, doch wij zijn van mening, dat deze basis van werken te smal en te
incidenteel is om daarop een StAR te laten voortbestaan.