Bijlage nr. 341 nis te nemen van het bericht in Dagblad de Stem van 20 mei 1986, volslagen verrast zijn door het besluit van ons college, genomen op 14 mei 1986, om Sunny Cottage op de gemeentelijke monumenten lijst te plaatsen. In punt 7 van het beroepschrift wordt opgemerkt, dat de aanwij zing van een gebouw als monument een voor de belanghebbenden in grijpende beslissing is. Een dergelijk besluit kan naar onze me ning ingrijpende gevolgen hebben. Als echter vervolgens wordt ge steld dat een dergelijke aanwijzing in feite neerkomt op partiele onteigening dan vinden wij dat, om in de terminologie van appel lanten te blijven, overdreven. Natuurlijk betekent de bescherming van een pand als monument in zekere zin een aantasting van het eigendomsrecht: men kan met zijn eigendom immers niet meer doen en laten wat men wil. Het stelsel van de monumentenwet of de mo numentenverordening is hierin echter allerminst uniek te noemen. Deze vormen van "aantasting van het eigendomsrecht" zijn niet al leen met allerlei waarborgen omkleed, doch de nederlandse wetge ving kent talloze voorbeelden die belemmeringen vormen in de uitoefening van het eigendomsrecht. Vij noemen in dit verband slechts de milieuwetten. Men zou dit, zo men wil, evenzovele voorbeelden van partiële onteigening kunnen noemen. In de eerste alinea van punt 8 op pagina 6 wordt gesteld dat een aanwijzing tot monument slechts kan geschieden nadat daaraan een zorgvuldige belangenafweging vooraf is gegaan. Vervolgens wordt in de tweede alinea opgemerkt dat de belangen van belanghebbenden zwaarder dienen te wegen in het afwegingsproces, dat vooraf gaat aan het brengen van een pand onder de bescherming van een monu mentenverordening, in plaats van de monumentenwet. De ratio hier van is, aldus het beroepschrift, dat het "duidelijk is dat de mo numentale waarde van op grond van gemeentelijke verordeningen aangewezen panden lager is dan die, aangewezen op grond van de (nationale) Monumentenwet.". Met deze opmerking gaan appellanten voorbij aan de ontwikkelingen in de monumentenzorg van de afgelopen zes jaar. Het feit, dat er steeds minder panden worden aangewezen tot rijksmonument betekent niet, dat in steeds mindere mate kan worden voldaan aan de op rijksniveau gehanteerde criteria, doch heeft alles te maken met de decentralisatietendens welke in toenemende mate is waar te nemen sedert het verschijnen van de Decentralisatienota van de minister van binnenlandse zaken in november 1980. Er heeft zich in de monumentenzorg een duidelijke verschuiving voorgedaan van rijk naar provincie en gemeente. Bezwaren In de punten 9 en verder van het beroepschrift komt naar voren welke concrete bezwaren tegen ons besluit van 14 mei 1986 worden aangevoerd. Deze bezwaren laten zich als volgt samenvatten: a. de noodzakelijke belangenafweging heeft niet plaats gevonden, is althans niet zorgvuldig uitgevoerd en berust in ieder geval niet op betrouwbare, juiste en volledige gegevens. Wij hebben daarmee onzorgvuldig gehandeld jegens appellanten, doch ook in strijd met de wet, aldus het beroepschrift; b. ons college heeft in strijd gehandeld met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het beginsel van de opgewekte verwachtingen, door op een zo laat tijdstip te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1986 | | pagina 1731