Aan de andere kant is al even evident dat de aan wijzing van een gebouw als monument als zodanig voor de belanghebbenden een ingrijpende beslissing is en in ieder geval kan zijn. Het is niet overdre ven te stellen dat een aanwijzing als monument in feite neerkomt op een partiële onteigening. Immers: men mag na de plaatsing op de monumentenlijst niets meer aan het gebouw doen of laten zonder vergunning van de locale overheid. De Hoge Raad heeft in di verse strafprocedures zelfs uitgemaakt dat onder omstandigheden het schilderen in andere kleuren niet is toegestaan zonder vergunning van de gemeen te Aldus is duidelijk dat voor de belanghebbenden grote belangen op het spel staan. Resumerend: enerzijds een zeer grote beleidsvrij heid voor verweerder, anderzijds zeer grote econo mische belangen voor de rechthebbenden. Het voorgaande voert tot de conclusie, dat verweer der uiterst behoedzaam, en met grote zorgvuldigheid te werk moet gaan bij het aanwijzen van panden als monument. Zoals ook bij de Monumentenwet zelf het geval is, gaat het daarbij steeds om een belangen afweging tussen de belangen van Monumentenzorg enerzijds en die van de belanghebbenden anderzijds. Dat is nog eens met zoveel woorden uitgemaakt bij het Koninklijk Besluit van 19 juli 1967, A.R.B. 1967, blz. 506, Bouwrecht 1967, bladzijde 480, en sluit ook aan bij de regeringsmededelingen, gedaan in de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer bij de behandeling van de Monumentenwet: het antwoord

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1986 | | pagina 1745