a
- 8 - bijl. nr. 373
4.2Z1.3
e° Stichting buurt- en wijkopbouwwerk
De stichting merkt - samengevat - het volgende op:
- er is in tegenstelling tot voorheen geen enkel overleg geweest met
buurten, buurtorganisaties en opbouwwerk bij het opstellen van het
meerjarenplan;
- de visie op stadsvernieuwing is ondergeschikt gemaakt aan bezuinigingen
en wijzigt zich door de te sterke aandacht voor de binnenstad als
regionaal verzorgingscentrum ten koste van het wonen in de binnenstad
(vernieuwen van riolering en bouw van een parkeergarage worden uit
stadsvernieuwingsgelden betaald)
- er dient zichtbaar gemaakt te worden, welke projecten door de bezui
nigingen blijven liggen (invulling militaire terreinen, uitvoering
verkeerscirculatieplan enz.); alle betrokkenen dienen hierin inzicht
te krijgen voordat burgemeester en wethouders overgaan tot het maken
van gerichte beleidskeuzes;
- de aanpak van Oud-Tuinzigt wordt wederom met één jaar uitgesteld; "i, '«3
gevreesd wordt dat dit zal leiden tot afstel;
de stand van zaken in de stadsvernieuwingsgebieden vertoont verschillen
met het meerjarenplan stadsvernieuwing; een aantal moeilijke projecten
wordt niet langer opgevoerd. Dit geeft de gedachte dat de stadsvernieu
wing beperkt wordt tot een aantal projecten en versneld wordt afge
bouwd;
er dreigt een gat te vallen tussen de afronding van de stadsvernieuwing
en de aanpak van het beheer; de funktie van het opbouwwerk in de
beheersfase is door het terugbrengen van de financiële middelen ver
dwenen
Reactie
Het is juist, dat vóór het opstellen van het meerjarenplan geen overleg
is gevoerd met belanghebbenden. Dit is eerst gebeurd na de opstelling van
het concept daarvan.
Wij zoeken nog naar een zinvolle manier van inspraak vooraf. Mogelijk dat
de oplossing gevonden kan worden in een procedure, waarbij in het le en 2e
kwartaal van ieder jaar belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld
hun visie op uitgangspunten en randvoorwaarden voor het stadsvernieuwings
beleid in de komende jaren kenbaar te maken zonder dat er op dat moment
een concrete financiële vertaling in een programma op tafel ligt.
Wij zullen proberen deze werkwijze toe te passen bij de opstelling van het
meerjarenplan voor de periode 1988-1992.
Wij zijn het niet eens met de opmerking, dat de visie op stadsvernieuwing
ondergeschikt gemaakt is aan bezuinigingen. Er is in het voorliggende
meerjarenplan geen sprake van bezuinigingen in die zin, dat er minder
middelen beschikbaar worden gesteld voor stadsvemieuwingsactiviteiten.
De middelen zijn onverkort gehandhaafd.
Echter het verschil tussen de geraamde kosten van de activiteiten en de
geraamde beschikbare middelen, zoals opgenomen in het meerjarenplan
1986-1990, is weggewerkt door het schrappen van een aantal activiteiten
(merendeels stelposten). Eén van de belangrijkste uitgangspunten van de
stadsvernieuwing, te weten de buurtaanpak, is zonder meer gehandhaafd.