aan de raad der
gemeente Breda
Bijlage nr. 125
V1/I/&604665
2-4-1986
Voorstel van burgemeester en wet
houders tot vaststelling van een
gewijzigde inspraakverordening.
Inleiding.
Bij besluit van 10 november 1983 stelde Uw raad de huidige
inspraakverordening vast. In Uw vergadering van 6 december
1984 besloot Uw raad enige artikelen aan te passen aan de
inmiddels geldende landelijke wetgeving.
Sinds de inwerking treding op 1 januari 1984 is getracht
de verordening als beleidsinstrument zo goed mogelijk uit
te voeren. Daarbij stond ons college als doel voor ogen:
- zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin de toepassing
van de inspraak op het gemeentelijk beleid te bevorderen;
- bij de toepassing een zo groot mogelijke uniformiteit in
procedures en werkwijze te bevorderen.
Wij hebben helaas moeten constateren dat de ambtelijke orga
nisatie bij die uitvoering op nogal wat problemen is gestuit.
Deels zijn deze terug te voeren op de geringe werkbaarheid
van sommige bepalingen in de verordening, deels op enige
organisatorische knelpunten.
In de commissie Algemene Zaken hebben wij in 1984 bij de be
handeling van de deelbegrotingen voor 1985 reeds de onmacht
toegelicht om te komen tot een verantwoord inspraakjaarpro
gramma. In eenzelfde vergadering van de comissie Algemene
Zaken in november 1985 hebben wij hetzelfde probleem gesig
naleerd en bij voorbaat melding gemaakt van noodzakelijke
maatregelen.
Voorgeschiedenis
In de door de gemeenteraad op 18 augustus 1977 vastgestelde
inspraaknota werd een aantal uitgangspunten verwoord voor de
toepassing van de inspraak in de gemeente Breda. In de daar
op volgende jaren heeft het college van burgemeester en wet
houders op diverse momenten gepoogd de toepassing van de in
spraak in de praktijk te reglementeren. Hoewel de inspraak
qua uitvoering vanaf de oorsprong inhoudelijk tot de taak
heeft behoord van de functie die met de beleidsvoorbereiding
is belast en de betrokken portefeuillehouder daarvoor ook
steeds verantwoordelijk is geweest, werd het aanvankelijk ook
noodzakelijk geacht een van de collegeleden op te laten treden
als' bestuurlijk coördinatiepunt.
Vervolgens stelde het college een centraal ambtelijk coördi
natiepunt in voor de hele gemeentelijke organisatie, enige
jaren later gevolgd door een afzonderlijke inspraak-coördi-
tor binnen de dienst openbare werken. In 1982 achtte ons
college een versterking van de ambtelijke coördinatie nodig
door het betreffende personeel en de financiële middelen onder
te brengen in de afdeling Voorlichting en (voortaan) Inspraak.