Bij bijlage nr. 704
b. in een onregelmatig arbeidspatroon op
gemiddeld minder dan 5 dagen per week
heeft gewerkt, bedraagt het aantal dagen,
waarop hij in de in het eerste lid
bedoelde periode van 12 maanden in
dienstbetrekking moet hebben gewerkt, in
plaats van 130, het 26-voudige van het
aantal dagen, waarop hij in die periode
van 12 maanden gemiddeld per week heeft
gewerkt, evenwel niet minder dan 65.
Indien in weken, gelegen in de periode van
12 maanden, niet of op minder dan 2 dagen
per week is gewerkt, worden die dagen,
alsmede die weken, niet in aanmerking
genomen voor de berekening van het aantal
dagen waarop de belanghebbende moet hebben
gewerkt. Indien het berekende aantal
dagen, waarop de belanghebbende moet
hebben gewerkt, uitkomt op een gebroken
getal, wordt dit naar boven tot een geheel
getal afgerond;
c. in de in het eerste lid bedoelde periode
van 12 maanden uitsluitend of vrijwel
uitsluitend werkzaamheden heeft verricht
welke naar hun aard slechts beschikbaar
zijn gedurende één of meer jaarlijks
terugkerende perioden, bedraagt het aantal
dagen waarop hij in die periode van 12
maanden in dienstbetrekking moet hebben
gewerkt, 80 in plaats van 130.
3. Met dagen, bedoeld in het eerste en tweede
lid, worden gelijkgesteld dagen:
a. waarover de belanghebbende zonder te
werken loon heeft ontvangen;
b. waarop de belanghebbende ten gevolge van
het vervullen van militaire dienst of in
plaats daarvan vervangende dienst ver
hinderd was arbeid te verrichten.
4. Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden
na afloop van een periode, waarin de
belanghebbende
a. ten gevolge van arbeidsongeschiktheid
verhinderd was arbeid te verrichten, dan
wel
b. wegens werkloosheid in het genot is
geweest van een uitkering, niet zijnde een
uitkering ingevolge deze regeling,
wordt de in het eerste en tweede lid
genoemde periode van 12 maanden verlengd
met de duur van de bedoelde verhindering,
dan wel van de bedoelde uitkering.
- 3 -