Bij' bijlage nr. 704
5. Indien een ingevolge het eerste tot en met
het vierde lid geldend recht op uitkering
vóór het voor die belanghebbende in artikel
11 bedoelde tijdstip is geëindigd, doch
vervolgens de omstandigheden die tot dat
eindigen hebben geleid of zouden hebben
geleid, hebben opgehouden te bestaan zonder
dat ingevolge het eerste tot en met het
vierde lid een nieuw recht op uitkering is
ontstaan, herleeft het eerstebedoelde recht.
Artikel 6
1. Geen recht op uitkering heeft de belangheb
bende die:
a. ter zake van het ontslag recht heeft op
een van overheidswege bekostigde uitkering
inzake werkloosheid, dan wel uitkering in
verband met functioneel leeftijdsontslag
of vrijwillig vervroegd uittreden;
b. ter zake van het ontslag recht heeft op
een pensioen, berekend naar een algemene
invaliditeit van 80$ of hoger;
c. uit hoofde van ziekte recht heeft op
doorbetaling van bezoldiging of loon;
d. recht heeft op een uitkering overeenkom
stig de normen van de Wet op de arbeidson
geschiktheidsverzekering (Stb. 1977, 492),
berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van 80$ of hoger;
e. in het genot is van een uitkering op grond
van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet
(Stb. 1980, 28) of de Wet op de arbeids
ongeschiktheidsverzekering, berekend naar
een arbeidsongeschiktheid van 80$ of hoger;
f. recht heeft op doorbetaling van bezoldi
ging op grond van artikel H 14, tweede
lid, van het Algemeen ambtenarenreglement;
g. zijn militaire dienstplicht of vervangende
dienst vervult;
h. rechtens van zijn vrijheid is beroofd;
i. zijn woonplaats buiten Nederland heeft;
j. de maand waarin hij 65 jaar wordt heeft
bereikt
2. Burgemeester en wethouders kunnen in bij
zondere gevallen van het bepaalde in het
eerste lid ten gunste van de belanghebbende
afwijken.
- 4 -