Bij bijlage nr. 704
4. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en
wethouders van het bepaalde in het eerste tot
en met het derde lid ten gunste van de
belanghebbende afwijken.
Artikel 10
1. De uitkering gaat in op de dag waarop het
ontslag ingaat of, indien zich op die dag een
omstandigheid voordoet welke leidt tot
toepassing van artikel 6, eerste lid, of tot
het vervallen van het recht op uitkering
ingevolge artikel 7, tweede lid, op de eerste
dag volgende op die waarop de in die leden
bedoelde omstandigheid is geëindigd.
2. De uitkering gaat niet eerder in dan op de
dag van indiening van de aanvraag, tenzij er
naar het oordeel van burgemeester en
wethouders voldoende termen aanwezig zijn de
uitkering op een vroegere dag te doen ingaan.
Artikel 11
Tenzij een ingevolge artikel 5 geldend recht op
uitkering op grond van artikel 6 of artikel 7 op
een vroeger tijdstip is geëindigd, eindigt dit
recht
a. voor de belanghebbende die op de ingangsdatum
van de uitkering de leeftijd van 23 jaar niet
heeft bereikt, op de dag, gelegen een
halfjaar na die datum, of, indien het recht
ingevolge artikel 5, vijfde lid, is herleefd,
even zoveel dagen later als de onderbreking
heeft geduurd;
b. voor de belanghebbende die op de ingangsdatum
van de uitkering 23 jaar of ouder is, doch
jonger dan 30 jaar, op de dag, gelegen een
jaar na die datum, of, indien het recht
ingevolge artikel 5, vijfde lid, is herleefd,
even zoveel dagen later als de onderbreking
heeft geduurd;
c. voor de belanghebbende die op de ingangsdatum
van de uitkering 30 jaar of ouder is, doch
jonger dan 35 jaar, op de dag, gelegen
anderhalf jaar na die datum, of, indien het
recht ingevolge artikel 5» vijfde lid, is
herleefd, even zoveel dagen later als de
onderbreking heeft geduurd;
- 7 -