Bijlage nr. 484
- 10 -
Advies schadebeoordelingscommissie
Na de periode van twee jaar waarin volgens verzoekers geen kavels zijn
verkocht, zijn de overgebleven kavels verkocht voor een gemiddelde prijs
van 205,61 per ca. Deze prijs kan wegens de commissie als alleszins
redelijk beschouwd worden, mede gelet op de ontwikkelingen op de onroerend
goedmarkt. Bovendien is na de genoemde periode van twee jaar voor eventuele
kopers de verplichting vervallen om de op te richten woning te laten bouwen
door een in het contract genoemde firma. Deze verplichting heeft wellicht
ook eventuele gegadigden afgeschrikt.
Niet is gebleken van verkoopprijzen, welke in vergelijking met in dezelfde
periode betaalde prijzen van soortgelijke gronden laag genoemd kunnen
worden.
De commissie adviseert dan ook het verzoek om schadevergoeding af te
wij zen.
Met betrekking tot de hiervoor vermelde verzoeken en de naar aanleiding
daarvan uitgebrachte adviezen van de schadebeoordelingscommissie merken wij
het volgende op.
Bij brief van 29 juli 1981 heeft de toenmalige minister van volkshuis
vesting en ruimtelijke ordening aan de gemeenten medegedeeld - naar aan
leiding van toekenning van schadevergoeding aan een inwoner van de gemeente
Doetinchem als gevolg van de realisering van een woonwagencentrum -, dat
het te allen tijde van de omstandigheden van het concrete geval afhankelijk
is, of schadevergoeding zal moeten worden toegekend.
Uit constante jurisprudentie van de Kroon valt voorts af te leiden, dat
normale maatschappelijke ontwikkelingen dienen te worden getolereerd en dat
de daaruit mogelijk voortkomende schade redelijkerwijs door de getroffen
burger zelve dient te worden gedragen.
De aanwezigheid van een woonwagencentrum zal - volgens genoemd schrijven
van de minister - doorgaans beschouwd dienen te worden als een normale
maatschappelijke ontwikkeling en kan eerst dan tot vergoeding van plan-
schade aanleiding geven, wanneer een individuele burger zwaarder getroffen
wordt dan andere burgers in vergelijkbare omstandigheden.
De schadebeoordelingscommissie heeft in de oordeelsvorming tevens betrokken
de ligging van de woningen van verzoekers ten opzichte van de woonwagen
standplaatsen en de afstand van de woningen en de standplaatsen.
Naar het oordeel van de commissie kan in redelijkheid in de onderhavige
gevallen niet volgehouden worden, dat de woningen van de verzoekers onont
koombaar zijn geconcentreerd op en betrokken bij de onderhavige woonwagen
centra.
Deze overwegingen hebben de commissie gebracht tot haar eerder vermelde
standpunten over de onderhavige verzoeken, waaraan wordt toegevoegd, dat
gerealiseerde verkoopprijzen van woningen in de directe omgeving van
verzoekers mede tot uitdrukking brengen, dat van de woonwagenstandplaatsen
geen of nauwelijks enige waardedrukkende werking uitgaat en derhalve ook
niet gesproken kan worden van excessieve schade die op voet van artikel 49
W.R.O. voor vergoeding in aanmerking komt.
Aan een bestemmingsplan kunnen bovendien geen blijvende rechten worden
ontleend. Dit betekent dat in het algemeen geen rechten op een vrij uit
zicht, in casu zonder bebouwing, geldend gemaakt kunnen worden.
Bovendien kan het niet uitgesloten worden geacht dat te eniger tijd ter
plaatse van de onderhavige woonwagenlocaties enige vorm van bebouwing zou
plaatsvinden.
Een mogelijkerwijs uit eventuele bebouwing voortvloeiende waardeverminde
ring is niet te beschouwen als een schade die redelijkerwijs niet of niet
geheel ten laste van belanghebbenden behoort te blijven.