.bijlade nr. 526 het pand gesloopt zou kunnen worden voordat dit onderzoek, alsme de onderzoeken naar andere van "belang zijnde aspecten, tot een afronding had kunnen komen. Dat wij omtrent de hoogte van moge lijke schadevergoedingsverplichtingen reeds ten tijde van het plaatsingsbesluit nauwkeurig zouden zijn geadviseerd door Prof. Mr. Konijnenhelten dat de uitkomst van deze adviezen geen ander beeld te zien gaven dat ten tijde van het afvoeringsbesluit be kend was, is onjuist. Prof. Konijnenbelt heeft ons nimmer con creet geadviseerd omtrent schadevergoedingsaspecten. Hij acht zich op dit terrein, in tegenstelling tot wat hierover in het beroepschrift van de Vereniging is vermeld, ook niet ter zake kundig. Een en ander is door Prof. Konijnenbelt nog eens uitdruk kelijk verklaard in een schrijven van 30 januari 1987. bezwaar c. In~hêt "Vësluit tot afvoering wordt een aanzienlijk deel van de door Mr. Post namens zijn cliënten begrote schadeclaim bij voor baat van de hand gewezen. Tegelijkertijd wordt echter gezegd, dat aan schadeposten zoals waardevermindering en de kosten van voorbereiding van het nieuw- bouwplan een reële grondslag mogelijk niet kan worden ontzegd. Hierbij wordt echter aangetekend, dat de vraag, of deze posten voor schadevergoeding in aanmerking komen en zo ja, de mate waar in, van een aantal factoren afhankelijk is. Onder andere de voor zienbaarheid - voor de cliënten van Mr. Post - ten tijde van de aankoop van het pand, voor wat betreft de mogelijke plaatsing op de monumentenlijst en de mogelijk daaruit voortvloeiende schade, is een factor waaraan een groot belang moet worden gehecht. In het raadsvoorstel tot ongegrondverklaring van het door Mr. Post namens zijn cliënten ingestelde beroep tegen het besluit tot plaatsing, hebben wij reeds tot uitdrukking gebracht dat die voorzienbaarheid als gevolg van een aantal feiten en omstandighe den naar onze mening dermate groot was te achten, dat het nemen van een plaatsingsbesluit als gerechtvaardigd mocht worden be schouwd. Ondanks het frequente overleg dat inmiddels met diverse gemeentelijke diensten en functies had plaatsgevonden over de ontwikkeling van een nieuwbouwplan op de plaats en in de plaats van Sunny Cottage. Bij het toekennen van een schadevergoeding op basis van artikel 14 van de verordening is het in eerste instantie de raad die over de hoogte van die schadevergoeding een beslissing neemt. In laat ste en hoogste instantie is het echter de onafhankelijke rechter, in dit geval de Afdeling rechtspraak van de Raad van State, die beoordeelt wat in de gegeven situatie redelijk en billijk is. Na tuurlijk achten wij goede kansen aanwezig, dat de rechter de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden omtrent de voorzien baarheid nadrukkelijk in zijn overwegingen betrekt, en aldus tot het oordeel komt dat de schadevergoedingsplicht van de gemeente slechts een beperkte is. Enige zekerheid hierover bestaat echter niet. Elke beschouwing hieromtrent heeft derhalve op dit moment een min of meer speculatief karakter. Het baseren van de besluit vorming, over het al dan niet handhaven van Sunny Cottage op de gemeentelijke monumentenlijst, op uitsluitend de meest gunstige voorstelling van zaken voor wat betreft de financiële risico's van de gemeente, houdt een gevaar in zich en is daarom, gelet op - 4 -

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1987 | | pagina 351