nr. 295
- subsidiëring van de woonwinkel, die eigenaar-bewoners onder
steunde bij onderhoud en verbetering van eigen woningen.
Gemeentelijke maatregelen ter ondersteuning van (groepen van)
bewoners spitsten zich dus öf toe op een bepaald areaal van het
woningbestand (de stadsvernieuwingsbuurten of het eigen woning-
bezit), öf waren meer algemeen ondersteunend (het opbouwwerk).
In 1985 heeft zich echter op rijksniveau een beleidsombuiging
voorgedaan. Mede als gevolg van de decentralisatie van bevoegd
heden van de rijksoverheid naar lagere overheden, ontstond op
rijksniveau de behoefte om ook de woonconsument een duidelijker
positie te geven in de volkshuisvesting. Een en ander is uitge
mond in de "Nota Woonconsument en Volkshuisvesting" van 6 juni
1985. De "Regeling bijdragen aan gemeenten ten behoeve van woon
consumenten" (MG 85-36) geeft hier op enkele aspecten een finan
ciële invulling aan.
Het op rijksniveau verschoven perspectief m.b.t. de woonconsu
ment, heeft ook op gemeentelijk niveau tot andere beleidsper
spectieven geleid. Een belangrijke kentering in deze is dat
vanaf 1 januari 1986 activiteiten van woonconsumenten in meer
algemene zin, dus los van een eventuele stadsvernieuwings- dan
wel opbouwwerk-kontekst, voor subsidiëring in aanmerking komen.
De Subsidieverordening Woonconsumenten biedt daartoe de moge
lijkheid.
Zonder dat dit in een bepaling van de verordening expliciet tot
uitdrukking is gebracht, dient een subsidieaanvraag ten behoeve
van een inspraakprojekt aan de start van dat projekt vooraf te
gaan. Dit is af te leiden uit het systeem van de verordening,
alsmede uit de redactie van de bepalingen, in hun onderlinge
samenhang bezien. Een dergelijk systeem is ook logisch. De ge
meentelijke subsidiëring als beleidsinstrument zou immers be
langrijk aan betekenis inboeten indien reeds gemaakte kosten of
reeds aangegane financiële verplichtingen zonder meer voor sub
sidie in aanmerking zouden komen. Bovendien zal het in de prak
tijk veelal zo zijn, dat de doorgang van een inspraakprojekt
afhankelijk is van het al dan niet verkrijgen van subsidie.
Tegen die achtergrond vinden wij het overigens opmerkelijk, dat
de vereniging blijkbaar verplichtingen is aangegaan, zonder dat
op dat moment enige zekerheid bestond over een gunstige beslis
sing op het door de Woningbouwvereniging Breda e.o. ingediende
subsidieverzoek
Op het moment, dat de Subsidieverordening Woonconsumenten van
kracht werd, lag er reeds een aantal subsidieverzoeken, welke
waren ingediend in de periode tussen 1 januari 1986 en 28 janua
ri 1988. Daaronder bevond zich het subsidieverzoek dd. 23 sep
tember 1986"*van de vereniging. Bedoelde subsidieverzoeken hadden
in die tussenliggende periode per afzonderlijk raadsbesluit
afgehandeld kunnen worden. Twee subsidie-aanvragen zijn ook op
die manier afgehandeld. Het had echter onze voorkeur om de
overige subsidieverzoeken even te laten liggen teneinde het
terzake te voeren gemeentelijk beleid verder gestalte te kunnen
geven. Ook de commissie volkshuisvesting toonde zich hier een
- 5 -