maal uitsluiten dat nader onderzoek daarvan, alsmede het alsnog vragen om een precieze opgave van de na 1 januari 1986 gemaakte kosten, wellicht een herziening van het toegekende subsidiebe drag zouden kunnen rechtvaardigen. In een voor appellante ongun stige zin echter. In beginsel is dat mogelijk, nu het subsidie besluit door het instellen van beroep in zijn volle omvang aan het oordeel van Uw raad wordt onderworpen. Nu echter die f 5.000,-- reeds is toegekend en uitbetaald, en wij voorafgaand aan die beslissing het vragen om een exacte specificatie niet nodig hebben geoordeeld, hebben wij gemeend om dit ook thans achterwege te moeten laten. Conclusie Concluderend zijn wij van mening, dat de door de vereniging aangevoerde beroepsgronden niet tot de conclusie kunnen leiden dat ons besluit van 22 juni 1988 als onjuist dient te worden aangemerkt. Wij stellen U dan ook voor om het beroep ongegrond te verklaren. Ook overigens zijn wij van oordeel dat het subsi diebesluit in stand kan worden gelaten. De Commissie Volkshuisvesting en Stadsvernieuwing kan zich met dit voorstel verenigen. Burgemeester en wethouders van Breda F.M. Feij burgemeester. M.P.W.C. van Veen secretaris ligt ter inzage - 7 - nr. 295 j

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1988 | | pagina 1567