- 2 -
nr. 308
Artikel 3
Koper en diens rechtsopvolgers dienen parkeerruimte voor 1 auto te
realiseren, in stand te houden en bereikbaar te houden op de
plaatsen die op tekening nr. 58674 met een driehoek zijn aangegeven.
Artikel 4
De bepalingen van de artikelen 1 t/m 3+10, alsmede dit artikel
moeten bij elke vervreemding van het gehele onroerende goed of een
gedeelte daarvan, alsmede bij elke toekenning van een zakelijk
genotsrecht op het gehele onroerend goed of een gedeelte daarvan,
aan de opvolgende eigena(a)r(en) of zakelijk gerechtigde(n) worden
opgelegd en worden bedongen ten behoeve van de gemeente Breda,
tenzij de bedoelde bepalingen inmiddels zijn uitgewerkt; bij niet-
nakoming van deze bepalingen verbeurt de nalatige partijzonder
dat enige ingebrekestelling zal zijn vereist, ten behoeve van de
gemeente Breda een direct opeisbare boete van 100.000,
Artikel 5
De gemeente geeft bij verkoop van de bouwgrond geen zogenaamde
"gifvrij" of "schone grond" verklaringen af.
Artikel 6
De gemeente Breda heeft na diverse bodemonderzoeken geconstateerd,
dat de locatie gelegen aan het Cannaertserf verontreinigd was.
Artikel 7
De gemeente Breda heeft opdracht gegeven om deze voormalige
vuilstort in het kader van de Interimwet Bodemsanering te saneren.
Artikel 8
Na sanering van de bodem heeft de gemeente Breda opdracht gegeven
tot het samenstellen van een evaluatierapport. Koper verklaart
kennisgenomen te hebben van het bij dit besluit behorende en als
zodanig gewaarmerkte evaluatierapport bodemsanering "Kop Kievits
loop" (IBS project NB/095/08/22) alsmede de op 15 september 1988
en 25 november 1988 door de directeur van de milieudienst afgegeven
verklaringen, dat de hierbij te verkopen percelen grond in het
kader van de Interimwet Bodemsanering zodanig zijn gesaneerd, dat
de bodem en het grondwater geschikt zijn voor woningbouw.
Artikel 9
Bij ingebruikname van de bouwgrond uiterlijk per de datum van de
notariële akte van transport, wordt de koper geacht deze volledig
te kennen en deze te aanvaarden als bouwrijpe grond, zodat hij
alsdan geen aanspraak kan maken op enige vergoeding van enigerlei
schade wegens structuur, gesteldheid, verontreiniging enz. van de
bodem tenzij mocht blijken dat de uitgevoerde sanering onvoldoende
is geweest.