aan de raad der
gemeente Breda
nr. 40
BEL/886800251 Voorstel van burgemeester en wet
houders tot wijziging van de vige
rende belastingverordeningen (met
uitzondering van de "verordening
onroerend-goedbelastingen 1985"
in verband met de wijziging van
de Invorderingswet 1845 met
betrekking tot de renteberekening,
Inleiding
Op 1 april 1987 is in werking getreden de Wet van 26 maart 1987
tot berekening van rente inzake belastingen en premies
volksverzekeringen. Bij deze wetswijziging is artikel 17 van de
Invorderingswet van 22 mei 1845 gewijzigd en zijn de artikelen
18 tot en met 18c toegevoegd.
Deze toegevoegde artikelen hebben betrekking op de "Invorde
ringsrente"
In deze wetswijziging is o.a. bepaald, dat deze eerst op 1
april 1988 in werking treedt voor belastingen die niet door de
rijksbelastingdienst worden ingevorderd. Dit betekent dat de
invoering van de invorderingsrente in beginsel met ingang van 1
april 1988 ook van toepasing is op de belastingen en heffingen
die door de gemeente worden ingevorderd.
Op de invordering van de onroerend-goedbelastingen zijn de
nieuwe bepalingen reeds van toepassing omdat deze door de
Rijksbelastingdienst worden ingevorderd.
Verder is in deze wetswijziging ook bepaald, dat gemeenten de
toepassing van de bepalingen met betrekking tot de invorde
ringsrente tot uiterlijk 1 januari 1997 kunnen uitstellen.
Voor zover de inwerkingtreding wordt uitgesteld, maar ook
indien de nieuwe bepalingen op 1 april 1988 of een later tijd
stip in werking treden, dient Uw raad een besluit te nemen. In
het laatste geval moeten ook uitvoeringsregels worden
vastgesteld
Huidige regeling
Op grond van het (oude) artikel 17, tweede lid, van de
Invorderingswet 1845 kan aan een belastingsplichtige aan wie
uitstel van betaling van belasting wordt verleend interest
worden berekend.