aan de raad der
gemeente Breda
OW/887902621
a
nr. 65
Voorstel van burgemeester en wethouders tot het
aangaan van een exploitatie-overeenkomst inzake
verzorging openbaar lokaal vervoer met de N.V.
BBA
IInleiding
Tijdens de behandeling van de begroting van zijn departement voor 1982
kondigde de minister van verkeer en waterstaat aan, dat hij voornemens
was de bestuurlijke organisatie van het bedrijfsmatig personenvervoer
drastisch te herzien. Een vereenvoudiging van de toen geldende regels,
vastgelegd in de uit 1939 daterende Wet autovervoer personen (Wap),
stond daarbij voorop.
Een tweede belangrijke reden voor de herziening vormde de omstandig
heid dat de Wap niet voorzag in de subsidiëring van het openbaar ver
voer door de rijksoverheid. Bij gebrek aan een wettelijke basis sloot
de minister van verkeer en waterstaat in 1981 met de afzonderlijke
BOS-gemeenten contracten af, die de grondslag voor de subsidiëring
vormden (afdekkingsregeling)
Deze constructie had echter tot gevolg dat de detailbemoeienis van de
minister met het lokale openbaar vervoer groot was. De minister speel
de menigmaal voor "superwethouder".
Het zal geen verwondering wekken dat deze situatie door geen van de
betrokken partijen als wenselijk werd ervaren.
De Wet personenvervoer (Wpv) en het Besluit personenvervoer (Bpv) zijn
op 1 januari 1988 in werking getreden. Voor de subsidiërende gemeenten,
en ook voor de streekvervoerbedrijven die hun lokale transport
verzorgen, heeft de invoering van de nieuwe bestuurlijke verhoudingen
vergaande consequenties.
De Wpv verandert meer dan alleen de basis waarop het openbaar vervoer
wordt gesubsidieerd. Een andere belangrijke wijziging is dat een aan
tal niet onbelangrijke bevoegdheden aan de lagere overheden of de be
drijven wordt gedelegeerd. Zo komen de bestuurlijke en financiële ver
antwoordelijkheid voor het lokale openbaar vervoer nu in hoofdzaak bij
de gemeenten te liggen. Dit brengt met zich mee dat de gemeenten meer
vrijheid krijgen om te bepalen hoe de rijksbijdrage aangewend moet
worden. Die vrijheid brengt aan de andere kant ook risico's met zich
mee. Wanneer de bijdrage niet toereikend is voor het realiseren van
het noodzakelijk geachte voorzieningenniveau, moet de gemeente het
verschil uit de algemene middelen aanvullen.
Zeer belangrijk onder de Wpv wordt de relatie tussen de subsidiërende
gemeente en haar vervoeronderneming. Zo zullen er onder meer goede
afspraken gemaakt moeten worden over de exploitatie van de lijnen,
de vergoeding die daar tegenover staat en de verrekening van kosten
verschillen.
De regeling zoals hier aan de orde gesteld geldt voor gemeenten met
een lokaal openbare vervoervoorziening boven 50.000 inwoners.