nr. 65
- 2 -
II. Openbaar vervoer algemeen
Onder openbaar vervoer verstaat de wet het voor een ieder openstaand
personenvervoer per trein, metro, tram, bus of auto volgens een
dienstregeling. In deze definitie vallen twee elementen op die ken
merkend zijn voor het openbaar vervoer: voor een ieder openstaand en
dienstregeling
Als aan beide voorwaarden wordt voldaan, is er sprake van openbaar
vervoer. De vervoeronderneming moet wel in het bezit zijn van een
vergunning voor het verrichten van openbaar vervoer.
De definitie van openbaar vervoer is erg ruim. In de Memorie van toe
lichting zet de minister uiteen dat hier bewust voor is gekozen
om concurrentie van het besloten busvervoer op rendabele lijnen tegen
te gaan.
Volgens de Memorie van toelichting houdt voor een ieder openstaand in
dat de vervoerder een openbaar aanbod doet. Hij moet dus op enigerlei
wijze kenbaar maken dat hij bereid is om iedereen, die dat wil, te
vervoeren
Voor een ieder openstaand behoeft niet zo ruim geïnterpreteerd te
worden dat het openbaar vervoer onder alle omstandigheden voor iedereen
toegankelijk moet zijn.
Dienstregeling definieert de wet als het voor een ieder kenbaar schema
van reismogelijkheden.
IIITarieven
Om een algemeen tariefbeleid te kunnen voeren, blijft de bevoegdheid
om de tarieven (inclusief de zonegrenzen) vast te stellen bij de
minister van verkeer en waterstaat berusten. Ook de modellen van de
vervoerbewijzen worden door de minister vastgesteld (artikel 27 Wpv)
Op deze wijze wordt ook de landelijke bruikbaarheid van het kaart
systeem gegarandeerd.
Deze bepalingen hebben overigens uitsluitend betrekking op openbaar
vervoer dat wordt gesubsidieerd door het rijk. Voor het niet-gesubsi-
dieerde openbaar vervoer volstaat de minister met het goedkeuren van
de tarieven (artikel 42 Bpv)
De minister is verplicht overleg te voeren met de gemeenten en de
streekvervoerondernemingen over de hoogte van de tarieven.
Naast het landelijke kaartassortiment mogen de gemeenten eigen tarieven
hanteren voor het lokale openbaar vervoer. Omdat ook de strippenkaart
geldig blijft, zullen die gemeentelijke tarieven in het algemeen alleen
lager liggen dan de landelijke. De gemeentelijke kaartjes mogen gemid
deld 10% afwijken van het nationale niveau. Wanneer gemeenten eigen
tarieven hanteren, zal verkeer en waterstaat de extra toename van het
aantal passagiers niet honoreren met een verhoging van de lump sum.
Ook vindt een correctie plaats van de kaartopbrengsten voor de gederfde
inkomsten van de nationale kaarten, hetgeen tot gevolg heeft dat de
lump sum naar beneden wordt bijgesteld.
Het plaatselijk verlagen van het rijkstarievenniveau heeft alleen tot
gevolg, dat de gemeente de ontstane verschillen moet bijpassen.