nr. 65 - 3 - Relatie rijk - gemeenten Deze relatie wordt bepaald door de Wpv en het Bpv. De hoofduitgangs punten zijn, dat de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor het openbaar lokaal vervoer bij de gemeenten is gelegd. Met name de verantwoordelijkheid voor de kaartopbrengsten komt bij de gemeenten te liggen. Deze verantwoordelijkheid impliceert dat de gemeenten een grote mate van beleidsvrijheid hebben om het niveau van het lokaal openbaar vervoer te bepalen, doch brengt tevens met zich mee het dragen van financiële risico's. Voorheen waren de gemeenten niet meer dan een doorgeefluik van de rijksbijdrage. Via een nacalculatiesyteem werden door het rijk alle kosten van lokaal openbaar vervoer afgedekt. Onder de nieuwe regeling ontvangen de gemeenten voor elk jaar een doeluitkering (lump sum genaamd) waar de gemeenten het voor dat jaar mee moeten doen. De hoogte van de lump sum is het vooraf door het rijk berekende negatieve saldo van de exploitatiekosten en de vervoers- opbrengsten. Er volgt in elk geval geen extra bijdrage achteraf, behoudens een bijstelling vanwege gestegen lonen en prijzen. De gemeenten zullen zich dus elk jaar bij de vaststelling van de dienst regeling terdege moeten vergewissen of de vastgestelde lump sum samen met de te verwachten kaartopbrengsten en de inkomsten uit reclame voldoende is voor het te realiseren voorzieningenniveau. Indien achteraf blijkt dat het nadelig saldo niet door de lump sum kan worden afgedekt of in het geval de gemeenten specifieke wensen gehonoreerd willen zien, zullen zij het verschil in principe uit de algemene middelen moeten bijpassen. Twee belangrijke uit de wet voortvloeiende bevoegdheden voor de gemeenten zijn het jaarlijks vaststellen van de dienstregeling voor het openbaar lokaal vervoer en het verlenen van de vervoervergunning aan de vervoer- onderneming Relatie gemeenten - vervoeronderneming In de Wpv en het Bpv zijn nauwelijks bepalingen opgenomen, die de relatie tussen de gemeenten en de vervoeronderneming vastleggen. Te noemen zijn in hoofdzaak de vergunningverlening en de jaarlijkse vaststelling van de dienstregeling door de colleges van burgemeester en wethouders. Nu ingevolge de nieuwe wetgeving de bestuursverantwoordelijkheid voor het lokale openbaar vervoer alsmede de financiële verantwoordelijkheid daarvoor bij de gemeenten komen te liggen is het vastleggen van de relatie tussen elke gemeente en de vervoeronderneming van groot belang. Rechten en plichten en spelregels dienen te worden vastgelegd. Tevens dient er een beleidsplan voor een te overziene periode te zijn, dat voor beide partijen de nodige houvast biedt. Het landelijk genoemd Bos-overleg heeft geleid tot voorstellen aan de gemeentebesturen tot 1. vaststelling door de gemeente en de vervoeronderneming gezamenlijk van een vervoerplan (beleidsplan); 2. het aangaan tussen beide partijen van een exploitatie-over eenkomst.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1988 | | pagina 330