nr. 210
Niettemin vond het college het noodzakelijk om de SHV erop te
wijzen dat het gemeentebestuur ter plaatse geen detailhandel
wenste. Niet alleen op dat moment niet, doch ook in de toekomst
niet. Dit principiële standpunt van het gemeentebestuur lokte
een al even principiële reactie van de SHV uit, die in augustus
1969 schriftelijk liet weten dat het voor haar "van essentieel
belang is, dat de mogelijkheid open blijft, onze zelfbedienings
groothandel te kunnen omzetten in een verbruikersmarktwanneer
de gewijzigde marktsituatie zulks zou vereisen.".
De op handen zijnde grondtransactie leek op deze onverenigbare
standpunten af te gaan springen. In een brief van 29 augustus
1969 vroeg de N.V. Br.I.M. - de rechtspersoon via welke de ge
meente Breda dit soort grondtransacties liet verlopen - vervol
gens aan burgemeester en wethouders zich nogmaals te beraden en
een definitieve uitspraak te willen doen m.b.t. het principiële
punt dat partijen verdeeld hield. Op 11 september 1969 vond
vervolgens een onderhoud plaats tussen toenmalig wethouder Gie-
len en de heer Jeurgens, directeur van de SHV, in aanwezigheid
van een tweetal ambtenaren. Blijkens het verslag van deze be
spreking handhaafde de gemeente haar principiële standpunt. De
heer Jeurgens liet weten - kennelijk bij nader inzien - tegen
dat standpunt geen bezwaren te hebben, omdat:
- het niet in de bedoeling van SHV lag om op dat moment reeds
tot een omzetting over te gaan;
- noch het beoogde gebouw, noch de parkeerruimte geschikt zijn
voor een reële exploitatie van een discounthouse
- bij een omzetting de winstmarge te klein zou worden.
De tijdens deze bespreking ingenomen standpunten werden door
burgemeester en wethouders op 19 september 1969 schriftelijk
bevestigd aan de SHV. Aldus gerustgesteld lieten burgemeester en
wethouders vervolgens de grondtransactie doorgang vinden. De
vergunning van het bouwen van een zelfbedieningsgroothandel was
door het college op 26 augustus 1969 reeds afgegeven.
Uit het bovenstaande kunnen de volgende conclusies worden
getrokken
1. In het kader van de onderhandelingen met betrekking tot de
grondtransactie heeft het college van burgemeester en wethou
ders op ondubbelzinnige wijze aan SHV zijn principiële stand
punt duidelijk gemaakt, dat men ter plaatse geen detailhandel
wenste. Niet alleen op dat moment niet, gezien de op het
perceel rustende bestemming, doch ook in de toekomst niet.
2. Door de SHV is bij meerdere gelegenheden medegedeeld, dat men
de uitsluitende bedoeling had om ter plaatse een zelfbedie
ningsgroothandel op te richten. Naar de toekomst toe vond de
SHV het essentieel dat de mogelijkheid voor (gedeeltelijke)
omzetting in detailhandel open zou worden gehouden. Deze
eveneens principiële stellingname heeft men in het overleg
met een vertegenwoordiger van het college laten varen. In dat
kader is bovendien de aandacht gevestigd op een aantal argu
menten van praktische en bedrijfspolitieke aard, met de ken
nelijke bedoeling aan het college duidelijk te maken, dat een
ontwikkeling in een door het college ongewenste richting voor
de SHV niet interessant was.
- 4 -