nr. 210
3. Blijkens de ter hoorzitting door de vertegenwoordigers van
appellante gegeven nadere informatie moet worden aangenomen
dat vanaf de opening van de Bredase vestiging detailhandelsac
tiviteiten hebben plaatsgevonden. En wel in dezelfde omvang
als dat anno 1989 het geval is.
De vraag doet zich hier voor, of appellante zich tegen deze
achtergrond terecht kan beroepen op de in het bestemmingsplan
"Krogten 1972" opgenomen overgangsbepaling.
Tijdens de hoorzitting is door de vertegenwoordigers van
appellante betoogd dat de term "detailhandel" misverstand kan
oproepen. Makro verkoopt aan ondernemers. Een deel van de door
hen gekochte goederen wordt voor eigen gebruik aangewend. Dat
dient te worden verstaan onder de "detailhandel" die bij de
Makro plaatsvindt. Deze vorm van detailhandel is, aldus bedoelde
vertegenwoordigers, een bijverschijnsel dat inherent is aan de
pasjesgroothandel
Uit het rapport van het Nederlands Economisch Instituut blijkt,
dat het aandeel detailhandel in de (gezamenlijke) vestigingen
van Makro moet worden gesteld op 40,2% en dat gemiddeld 23,7%
van de totale Makro-omzet kan worden aangemerkt als concurren-
tieel voor de detailhandel. De commissie is van oordeel dat het
verschil tussen beide percentages - alhoewel dit tamelijk hoog
is - wellicht kan worden aangeduid als een aan de groothandel
inherent bijverschijnsel in de door appellante bedoelde zin.
Voor de als concurrentieel aangemerkte 23,7% geldt dit echter
niet. De hoogte van beide genoemde percentages zal, naar mag
worden aangenomen, in belangrijke mate mede zijn bepaald door
het brede, warenhuisachtige, assortiment van de Makro, het feit
dat elke pasjeshouder - ongeacht zijn eigen assortiment - in
ieder geval in de non-food sector alles kan kopen, alsmede het
feit dat vele artikelen per stuk, of althans in kleine (ver-
bruikshoeveelhedenverkrijgbaar zijn.
De vraag werpt zich op, of detailhandel onder deze omstandighe
den in de door het Nederlands Economisch Instituut geconstateer
de totale omvang nog als een "bijverschijnsel" in de door appel
lante bedoelde zin kan worden aangemerkt. Eerder gerechtvaardigd
acht de commissie de conclusie, dat dit substantiële aandeel van
detailhandelsactiviteiten een goed doordacht en belangrijk onder
deel is van het aan de Makro-bedrijfsvoering ten grondslag lig
gend bedrijfsconceptEen concept dat, volgens de vertegenwoor
digers van appellante ter hoorzitting, op het punt van de detail
handelsactiviteiten van het begin af aan zo is geweest en nimmer
ingrijpend is gewijzigd. Een concept dus ook, dat de SHV voor
ogen moet hebben gestaan bij de oprichting van Makro-vestigingen
door het hele land. Een concept tenslotte, dat de SHV reeds in
gedachten moet hebben gehad ten tijde van de onderhandelingen
over de grondaankoop in Breda en de aanvraag bouwvergunning, en
waarvan de SHV moet hebben geweten dat dit haaks stond op de
duidelijk door het college kenbaar gemaakte opvattingen over
detailhandel op de door de SHV beoogde lokatie.
- 5 -