aan de raad der
gemeente Breda
sosh
CM/897911226
nr. 237
Voorstel om aan belanghebbenden kennisgeving te
doen van het feit dat niet binnen de gestelde
termijn opnieuw over de verzoeken om vergoeding
van planschade ex artikel 49 W.R.O. tengevolge
van de realisering van woonwagenstandplaatsen
aan de Ruitersboslaan en de Jacob Catssingel zal
worden besloten
1. Inleiding
Naar aanleiding van de realisering van woonwagenstandplaatsen aan de
Ruitersboslaan en de Jacob Catssingel zijn bij uw raad een 24-tal verzoeken
om schadevergoeding op basis van artikel 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening
ingediend. In de vergadering van uw raad dd. 26 februari 1987 heeft u deze
verzoeken om schadevergoeding gemotiveerd afgewezen.
Zoals u bekend is hebben de heer en mevrouw Van Dael, Papegaaienlaan 8 te
Wassenaar; de heer en mevrouw Mosheuvel, Jacob Catssingel 15; de heer en
mevrouw Wanrooij, Jacob Catssingel 17; D. Juch, Sibeliuslaan 7; E. Polak,
Slangenburgstraat 41; J. Tebbe, Wolfsdonk 1 te Chaam; A. Smulders, Montens-
laan 1; de heer en mevrouw Heere, Beethovenlaan 3; mevrouw H. Jongstra-van
Overveld, Ruitersboslaan 76; C. Talboom, Montenslaan 3; H. van Heeswijk,
Mendelssohnlaan 2; G. Rijnders, Ruitersboslaan 45; P. Kuijpens, Beethoven-
laan 4 en mevrouw F. Houben-AraudBeethovenlaan 11, beroep aangetekend
tegen uw besluit dd. 26 februari 1987 en heeft de Afdeling voor de geschillen
van bestuur van de Raad van State het bestreden besluit vernietigd op grond
van art. 2 lid 1, onder d. van de Tijdelijke wet Kroongeschillen (uitspraak
dd. 22 maart 1989).
Aan haar uitspraak dd. 22 maart 1989 heeft de Afdeling voor de geschillen
van bestuur de verplichting voor uw raad gekoppeld om binnen zes maanden na
de verzenddatum van de uitspraak, dat wil zeggen voor 30 september 1989,
opnieuw in de zaak te voorzien.
2. Gevolg geven aan de uitspraak
De Afdeling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State heeft bij
haar uitspraak dd. 22 maart 1989 onder meer overwogen dat het besluit van uw
raad dd. 26 februari 1987 niet zorgvuldig is voorbereid, omdat de rapporten
van de planschadecommissie geen inzicht verschaffen in de wijze waarop deze
commissie de excessieve schade, respectievelijk het ontbreken daarvan heeft
vastgesteld. Naar het oordeel van de Afdeling had de gemeente deze commissie
om nader advies behoren te vragen.
De uitspraak van de Afdeling heeft ons aanleiding gegeven de Stichting
Adviesbureau Onroerende Zaken nader advies te vragen over de wijze waarop de
schadebeoordelingscommissie de excessieve schade of het ontbreken daarvan
heeft vastgesteld. De Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken heeft ons bij
brief dd. 31 mei 1989 toegezegd dit advies uiterlijk 31 juli 1989 uit te
zullen brengen.
Wij hebben evenwel tot onze grote spijt moeten constateren dat het nader
advies niet t.jdig bij onze gemeente is ingekomen.