Artikel 3
Begripsom- Deze verordening verstaat onder:
schrijvin- a. een onroerend goed dan wel het onroerende goed:
gen 1. een gebouwd eigendom met zijn gebouwde
aanhorigheden - daaronder begrepen de
ondergrond van dat eigendom en van die
aanhorigheden - en met zijn ongebouwde
aanhorigheden;
2. een ongebouwd eigendom, niet zijnde de
ondergrond of een aanhorigheid van een
gebouwd eigendom, met zijn gebouwde
aanhorigheden - daaronder begrepen de
ondergrond van die aanhorigheden - en met
zijn ongebouwde aanhorigheden;
3. indien gedeelten van de onder 1 en 2 bedoelde
eigendommen - andere dan de gedeelten van een
onroerend goed als bedoeld in artikel 2,
tweede lid, letter b., van het besluit
gemeentelijke onroerend-goedbelastingen -
blijkens hun indeling zijn bestemd om als een
afzonderlijk geheel te worden gebruikt: elk
als zodanig bestemd gedeelte, met dien
verstande dat indien twee of meer van die
gedeelten te zamen als een geheel worden
gebruikt, die als zodanig gebruikte gedeelten
als één onroerend goed worden aangemerkt;
4. indien twee of meer van de onder 1, 2 of 3
bedoelde eigendommen of gedeelten van
zodanige eigendommen bij eenzelfde
belastingplichtige in gebruik zijn en naar
maatschappelijke opvatting bij elkaar
behoren: een zodanig samenstel;
5. indien een gedeelte van een onroerend goed
als bedoeld onder 1 tot en met 4 buiten de
gemeente is gelegen: het binnen de gemeente
gelegen gedeelte;
b. aanhorigheden:
gebouwde en ongebouwde eigendommen of gedeelten
van zodanige eigendommen behorende bij en in
gebruik zijnde met een gebouwd eigendom, een
ongebouwd eigendom of een gedeelte van een
zodanig eigendom, voor zover die eerstbedoelde
eiendommen, naar de omstandigheden beoordeeld,
dienstbaar zijn aan dat gebouwde eigendom, dat
ongebouwde eigendom of dat gedeelte;
c. woning:
een gebouwd eigendom of een gedeelte daarvan als
bedoeld onder 1, 3, 4 en 5 van letter a., dat in
hoofdzaak is bestemd of wordt gebruikt voor
woondoeleinden
- 2 -
nr. 279a