nr. 309 beslissing dient zodanig te worden uitgelegd, dat burgemeester en wethouders oordeelden dat appellante niet behoorde tot de in artikel 15 beoogde doelgroep. Naar de mening van de commissie konden burgemeester en wethouders in deze beslissing achterwege laten om inhoudelijk op het subsidieverzoek in te gaan, nu niet werd voldaan aan de vereisten om tot de doelgroep van de veror dening te worden gerekend. Appellante had uit deze beslissing kunnen begrijpen dat een statutenwijziging, overeenkomstig de inzichten van burgemeester en wethouders, slechts dit formele obstakel zou kunnen wegnemen zonder dat dit zou inhouden dat men per definitie ook subsidie zou kunnen ontvangen. Toén ging het immers slechts om de vraag, of de stichting voor subsidie in aanmerking zou kunnen komen. Die vraag werd destijds negatief beantwoord. Bij de beoordeling van het tweede subsidieverzoek ging het om de vraag, of het project voor subsidie in aanmerking komt. Dat is een fase verder, met een totaal eigen afweging. Bij haar beroep op het vertrouwensbeginsel gaat appellante kennelijk uit van de veronderstelling dat toen in eerste instantie slechts een formele weigeringsgrond werd gehanteerd, van gemeentezijde de verwachting is gewekt dat de inhoudelijke beoordeling van het subsidieverzoek geen bezwaren zou opleveren. Hiervan uitgaande heeft appellante vervolgens aan de Stichting Woonwinkel opdracht gegeven om een haalbaarheidsonderzoek uit te voeren. Op grond van de hierboven vermelde overwegingen kan de commissie appel lante in deze opvatting niet volgen. Daar komt nog bij, dat het in het eerste subsidieverzoek om een aanmerkelijk lager bedrag ging dan in het tweede, terwijl in het eerste subsidieverzoek bovendien niet werd gevraagd om subsidie in de kosten van het laten verrichten van een haalbaarheidsonderzoek. Vervolgens de diverse contacten op zowel ambtelijk als bestuur lijk niveau. Van de kant van de gemeente wordt niet bestreden dat die contacten er zijn geweest. Van belang is echter, wil een beroep op het vertrouwensbeginsel kunnen slagen, of bij die ontmoetingen van ambtelijke of bestuurlijke zijde toezeggingen zijn gedaan of anderszins opmerkingen zijn gemaakt waaruit appel lante had mogen begrijpen dat men een subsidie in de kosten van het haalbaarheidsonderzoek tegemoet zou mogen zien. In het be roepschrift wordt dit niet met zoveel woorden gezegd. Dit aspect is uitvoerig aan de orde geweest tijdens de hoorzitting. Door de vertegenwoordigers van appellante is toen gezegd, dat slechts is beloofd dat het plan van appellante zou worden meegenomen bij een geluidsonderzoek in de omgeving van de voormalige gasfa briek. Verder zouden er geen uitdrukkelijke toezeggingen zijn gedaan. Desgevraagd heeft de verantwoordelijke portefeuillehou der aan de commissie medegedeeld dat zij geen onduidelijkheid heeft laten bestaan over haar standpunt dat de ter plaatse van kracht zijnde bestemming een onoverkomelijke belemmering zou vormen voor de realisering van de plannen. In een overleg op 29 mei jl. tussen de vertegenwoordigers van appellante en de wet houder is niet méér afgesproken, dan dat geprobeerd zou worden om het college van burgemeester en wethouders omstreeks septem ber een uitspraak te laten doen. - 4 -

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1989 | | pagina 1565