maximaal 5. De inrichting moet dertig jaar na installatie
30 jaar buiten werking worden gesteld, tenzij
uit een daartoe ingesteld onderzoek, uitgevoerd
door een naar het oordeel van burgemeester en
wethouders deskundige instantie, blijkt, dat de
inrichting nog volledig voldoet aan de in of
krachtens deze verordening gestelde voorschrif
ten
Artikel 10
bestaande
inrichtingen
inhoud
kennisgeving
verklaring
verplichtin
gen beheerder
1De beheerder van een al dan niet in gebruik
zijnde inrichting, welke is opgericht vóór het
van kracht worden van deze verordening, is ver
plicht binnen één jaar na het in werking treden
van deze verordening van het bestaan van deze
inrichting schriftelijk kennisgeving te doen.
2. De kennisgeving, als bedoeld in het eerste lid,
dient te omvatten:
a. een bewijsstuk of, bij het ontbreken daar
van een verklaring, waaruit blijkt dat de
inrichting reeds bestond vóór het in werking
treden van deze verordening;
b. - voor zover bekend - het tijdstip van het
oprichten van de inrichting;
c. voor welke brandstof de inrichting is of was
bestemd;
d. een opgave van de hoeveelheid brandstof die
in de inrichting kan of kon worden geborgen;
e. de doeleinden waarvoor de inrichting dient
of diende;
f. een plattegrond op een schaal van 1:100,
waarop de kadastrale nummers staan aangege
ven en de plaats van de tank(s) met de daar
bij behorende leidingen en de daarop aange
sloten toestellen duidelijk staan aangegeven
onder vermelding of de opslag van de brand
stof ondergronds of bovengronds plaatsvindt
of -vond.
3. Burgemeester en wethouders geven aan degene
die de in het eerste lid bedoelde kennisgeving
doet een schriftelijke verklaring af, waarin op
het volgende wordt gewezen:
a. de installatie moet vloeistofdicht zijn;
b. de installatie mag niet zonder de
kennisgeving als bedoeld in artikel 4
worden uitgebreid of gewijzigd.
4. Na afgeven van de in het tweede lid bedoelde
verklaring is artikel 9, eerste, vierde en
vijfde lid van overeenkomstige toepassing.
nr. 113
- 8 -