4 nr. 13U - dat de argumenten die destijds door de StAR werden aangedragen voor de bestemmingsplanwijziging voor het veiling- en grossierscentrum ook zouden gelden voor haar bedrijf, omdat ook op haar terrein uitbreiding noodzakelijk geacht wordt. de uitspraak van de heer G. Cox van het Etin waarin hij stelt, dat in de buurt van de veiling een bedrijventerrein moet worden aangelegd voor specifiek op de tuinbouw afgestemde handels- en servicebedrijven. Met betrekking tot de ingediende bezwaren merken wij het volgende op. Met de onderhavige bestemmingsplanwijziging wordt de bestemming van het bedrijf van Aartsenfruit B.V. aangepast conform het besluit van ons college d.d. 12 april 1983 tot het doen wijzigen van het vigerende bestemmingsplan met het doel het complex van Aartsenfruit B.V. aan de Heilaarstraat de bestemming grossierscentrum te geven. De meerderheid van de toenmalige commissie wonen heeft hiermee ingestemd in zijn vergadering van 17 mei 1983. Vooruitlopende op de bestemmingsplanwijziging werd door ons college op 10 januari 1984 aan Aartsenfruit B.V. met toepassing van artikel 19 W.R.O. en artikel 50, lid 8 van de woningwet vergunning verleend tot het uitbreiden van de loods en kantoren op het perceel Heilaarstraat 240 te Breda. Een vergroting van de plangrenzen en een vergroting van het bebouwingspercentage zoals door appellante verzocht wordt thans niet voorgestaan. Zoals bekend is in de door uw raad op 22 december 1988 vast gestelde Nota over het Ruimtelijk Beleid in Breda, een structuurvisie voor de periode 1988 - 1998, bepaald dat voor het totale gebied Heilaar-Steenakker studies zullen worden verricht. Dit houdt verband met de verschillende mogelijkheden voor het gebied Heilaar-Steenakker zoals verwoord in de nota over het ruimtelijk beleid. De mogelijkheden voor de vestiging van bedrijven en van verdere uitbreiding van bedrijven dienen beoordeeld te worden aan de hand van de studies voor het totale gebied Heilaar-Steenakker. In de nota over het ruimtelijk beleid is bepaald dat deze studies dit jaar (1989) zullen worden verricht. Met betrekking tot het gestelde van appellante betreffende de toegestane bouwhoogten op haar terrein kan worden gesteld dat de bij de veiling van toepassing zijnde bouwhoogten van een geheel ander ruimtelijk formaat zijn gezien de afmetingen van de bebouwing en de terreingrootte. De bestaande woningen mogen ter plaatse thans als zodanig herbestemd worden. De door appellante aangedragen ideeën met betrekking tot de terreinen gelegen in de directe omgeving van het veilingcomplex en haar complex zullen worden meegenomen in de zoals hiervoor reeds vermelde nadere studie, die verricht zal gaan worden in de nabije toekomst. Wij stellen uw raad voor de bezwaren van appellante ongegrond te verklaren. Door de H.I.D. van de Rijkswaterstaat is verzocht om bij de inrichting van het veilingterrein nu reeds rekening te houden met de mogelijkheid dat in de toekomst een strook grond langs de westelijke grens van het plangebied nodig zal zijn voor de ombouw van de rijksweg 16 (in verband met de aan sluiting op rijksweg 256 en een mogelijke verbreding van het wegprofiel tot 2x3 rijstroken)

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1989 | | pagina 712