nr. 1^1 alsmede ter hoorzitting is komen vast te staan, dat de meest recente, voor de buitenwereld kenbare gemeentelijke beleidsuit gangspunten terzake zijn neergelegd in de nota "Nopens sport" In het door appellante weergegeven citaat uit deze nota wordt het belang van het hebben van een clublokaal benadrukt. Met name wordt een clublokaal van belang gevonden vanwege de vele, naast het eigenlijke sportgebeuren plaatsvindende, nevenactiviteiten. De commissie is van oordeel dat, voor wat betreft de behoefte aan een ruimte ten behoeve van die nevenactiviteiten, appellante zich in niets onderscheidt van andere sportverenigingen. Van een, voor eenieder kenbare, standpuntwijziging van het gemeente bestuur dienaangaande is de commissie niet gebleken. Integen deel. De ter hoorzitting genoemde recente voorbeelden van geval len waarin substantiële bedragen aan investeringssubsidie zijn verstrekt aan verenigingen, die evenmin een teamsport in de door het college bedoelde zin bedrijven, werden niet weersproken. Bovendien is door de raad in artikel 54, derde lid, van de Sport- subsidieverordening 1986 een prioriteitsvolgorde aangegeven. De wijze waarop deze bepaling is geredigeerd geeft de indruk, dat de raad dit aspect in de verordening uitputtend heeft willen regelen. Het door het college gehanteerde criterium ontbreekt in deze opsomming. Volgens de in bedoelde bepaling aangegeven pri oriteitsvolgorde zou appellante in categorie a. vallen, de cate gorie met de hoogste prioriteit. Naar het oordeel van de commissie zijn bij appellante door een viertal factoren verwachtingen gewekt met betrekking tot de mogelijkheid tot het verkrijgen van een investeringssubsidie. In de eerste en tweede plaats door de betreffende passage in de nog steeds vigerende nota "Nopens sport" en de wijze waarop de moge lijkheid tot het verkrijgen van investeringssubsidie nader is uitgewerkt in de artikelen 53 e.v. van de Sportsubsidieverorde- ning 1986. In de derde plaats door de kennelijk bestendige be leidslijn, welke in de praktijk ten aanzien van het verstrekken van investeringssubsidies wordt gevolgd. En tenslotte doordat in de diverse overlegsituaties welke sedert begin 1987 hebben plaats gevonden, appellante nimmer is gewezen op de mogelijkheid dat haar subsidie-aanvraag wel eens laag zou kunnen scoren in de door het gemeentebestuur op dit punt te hanteren prioriteitsvolg orde. Afwijzing van het subsidieverzoek is naar het oordeel van de commissie in strijd met het beginsel, dat gewekte verwachtin gen gehonoreerd dienen te worden en bovendien, gelet op de door appellante genoemde recente vergelijkbare voorbeelden, in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De commissie concludeert dat ook dit onderdeel van het beroepschrift gegrond dient te worden geacht Resumerend komt de commissie tot het advies om het ingestelde beroep gegrond te verklaren en alsnog de gevraagde investerings subsidie toe te kennen. Voorstel In overeenstemming met het advies van de commissie stellen wij u voor om dienovereenkomstig te besluiten. Een ontwerp-besluit is - 4 -

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1989 | | pagina 735