nr. 178
het kader van deze voorbereiding heeft op 19 april 1989 een
hoorzitting plaastgevondenHet proces-verbaal van deze hoorzit
ting is aan het proces-dossier toegevoegd.
Het advies van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften.
Ontvankelijkheid
De commissie heeft met betrekking tot de ontvankelijkheid van
appellanten vastgesteld dat beide beroepschriften zijn ingediend
binnen de daarvoor in de Brandbeveiligingsverordening gestelde
termijn
Uit het beroepschrift, ingediend door het Hoofd Technisch Beheer
van de Directie Zuid van de Rijksgebouwendienst bleek niet dat
deze functionaris gemachtigd is om namens de Staat der Nederlan
den - eigenaar van het pand en derhalve beroepsgerechtigde - te
procederen. Reeds in de ontvangstbevestiging van het beroep
schrift is de indiener op dit verzuim gewezen en in de gelegen
heid gesteld om alsnog een machtiging te overleggen. Daarop kwam
als antwoord een schrijven van de directeur van de Directie Zuid
met de mededeling dat het Hoofd Technisch Beheer met het instel
len van beroep had gehandeld binnen zijn bevoegdheden. De gevraag
de machtiging werd echter niet overgelegd. Telefoongesprekken
met respectievelijk de juridische afdeling van de centrale direc
tie in s-Gravenhage en de Directie Zuid in s-Hertogenbosch
hadden tot gevolg dat kopieën werden toegezonden van een aantal
pagina's uit de "delegatiebeschikking 1988", waaruit in ieder
geval een machtiging tot het instellen van beroep aan de direc
teur van de Directie Zuid zou moeten blijken.
Deze machtiging blijkt echter ook uit deze stukken niet expli
ciet. In artikel 2 van deze "delegatiebeschikking 1988" worden
de directeuren gemachtigd om "alle feitelijke handelingen en
rechtshandelingen te verrichten, die nuttig en nodig zijn tot
het realiseren van onder hun opzicht vallende huisvestingspro
jecten", welke machtiging nader wordt uitgewerkt in 11 concrete
punten. Van de kant van de Rijksgebouwendienst werd vervolgens
telefonisch uiteengezet dat de genoemde 11 punten slechts voor
beelden zijn. Dat is geen uitputtende opsomming. De machtiging
tot het instellen van beroep zou volgens deze lezing opgesloten
liggen in de algemeen geformuleerde machtiging om "rechtshande
lingen" te verrichten.
Gelet op de tekst van artikel 2 blijft er echter alle reden om
te twijfelen of hier van een deugdelijke machtiging sprake is.
De commissie concludeert dat deze zaak op zijn minst, afgaande
op de overgelegde stukken, onduidelijk is geregeld. Zij wil
echter, na ampele overwegingen, aan appellant het voordeel van
de twijfel gunnen.
De conclusie is derhalve dat beide appellanten in hun beroep
schrift ontvankelijk kunnen worden geacht.
Inhoudelijk
Met betrekking tot de aangevoerde beroepsgronden heeft de com
missie het navolgende overwogen.