nr. 178 worden afgescheiden. Helaas is in 1981 door een brand een groot aantal dossiers bij de dienst openbare werken verloren gegaan, waaronder dat van de Baronielaan 171/173. Hierdoor heeft de afgifte van de bouwvergunning geen vervolg gekregen in de vorm van de afgifte van een voltooiingsverklaring. Wat daar echter ook van zij, sedert een aantal jaren is in Breda de Brandbeveiligingsverordening van kracht, met een duidelijk aanvullend karakter op de eisen inzake brandveiligheid, welke ingevolge de bouwverordening kunnen worden opgelegd. De komst van de Brandbeveiligingsverordening gaf bovendien uitdrukking aan de gewijzigde opvattingen omtrent de brandveiligheidseisen, waaraan gebouwen dienen te voldoen waar grote aantallen mensen verblijven. De stelling dat "in 1980 de nodige gebouwaanpassin gen zijn verrichtvoor het gebruik van het rijkspand in de huidige vorm" is derhalve niet houdbaar. Door de vertegenwoordi ger van de Rijksgebouwendienst is overigens ter hoorzitting medegedeeld, dat niet alle destijds gevraagde voorzieningen zijn getroffen. Met betrekking tot de in dit verband genoemde kooilad- der wordt opgemerkt dat deze, volgens de vertegenwoordiger van de brandweer ter hoorzitting, anno 1980 al niet voldeed aan de eisen welke worden gesteld aan een deugdelijke vluchtweg. De brandweer adviseerde destijds al tot het aanbrengen van een brandtrap. In plaats daarvan werd een kooiladder aangebracht. Ook deze beroepsgrond achten wij derhalve ongegrond. adc Vaststaat, dat de noodzaak tot het aanbrengen van de geëiste voorzieningen door de Raad voor de Kinderbescherming niet wordt bestreden. Het door de raad ingestelde beroep richt zich vooral tegen de gestelde termijn. Ter hoorzitting is door de vertegen woordigers van de raad medegedeeld, dat de gemeentelijke opvat ting met betrekking tot de brandveiligheidssituatie wordt ge deeld. Tijdens diezelfde hoorzitting is door de vertegenwoordi ger van de dienstcommissie opgemerkt dat de brandveiligheidssi tuatie met betrekking tot het personeel als hoogst onverantwoord wordt beschouwd en dat de gevraagde voorzieningen onverwijld getroffen dienen te worden. De commissie constateert, dat de opvattingen van de terzake deskundige instantie - de gemeentelijke brandweer - over de onveilige situatie inzake de brandveiligheid en de noodzaak tot het onmiddellijk treffen van voorzieningen, onverkort worden gedeeld door de meest direct betrokkenen: de Raad voor de Kin derbescherming en het in de panden werkzame personeel. Uit de stukken, alsmede uit de gedachtenwisseling ter hoorzitting, kan worden opgemaakt dat het niet volstrekt duidelijk is op welke termijn de Raad voor de Kinderbescherming deze panden zal gaan verlaten Hangende deze beroepsprodecure werd nog een schrijven dd. 16 mei 1989 ontvangen van de Rijksgebouwendienst, waarin wordt medege deeld dat de werkzaamheden aan het voormalige gerechtsgebouw, waarvan de aanvang aanvankelijk was gepland voor het 4e kwartaal - 4 -

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1989 | | pagina 916