aan de raad der
gemeente Breda
BJZ/896807270
nr. 193
Voorstel van burgemeester en wet
houders tot niet-ontvankelijkver-
klaring van de Stichting Hindoe
isme in haar beroep tegen de sub
sidiebeschikking voor het werk
jaar 1989.
1. Inleiding.
Op 16 januari 1989 besloten wij tot het toekennen van een
subsidiebedrag van f 3.150,-- aan de Stichting Hindoeïsme voor
het werkjaar 1989, op basis van de Subsidieverordening welzijn
1987
Tegen deze beslissing werd bij schrijven van 15 februari 1989
door de Stichting Hindoeïsme - verder te noemen appellante -
beroep ingesteld bij de gemeenteraad, op grond van artikel 19,
tweede lid, van de Subsidieverordening welzijn 1987. In het
beroepschrift werd aangevoerd dat de toegewezen subsidie niet
toereikend is om de belangen en de behoeften van de Hindoestanen
in Breda te kunnen behartigen. Het toegewezen subsidiebedrag was
bovendien ver beneden het door appellante gevraagde bedrag.
Overeenkomstig het bepaalde in de Regeling behandeling bezwaar-
en beroepschriften, is het beroepschrift van appellante in han
den gesteld van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften,
ter voorbereiding van de terzake te nemen beslissing. In het
kader van deze voorbereiding heeft op 11 mei 1989 een hoorzit
ting plaatsgevonden. Het proces-verbaal van deze hoorzitting is
aan het proces-dossier toegevoegd.
2. Het advies van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van appellante heeft de
commissie het navolgende overwogen.
Volgens artikel 19, derde lid, van de Subsidieverordening wel
zijn 1987 kan een beroepschrift worden ingediend binnen dertig
dagen na de dag, waarop de aangevallen beslissing is verzonden.
In het voorliggende geval is de subsidiebeschikking verzonden op
16 januari 1989. Dat betekent, dat de beroepstermijn uiterlijk
liep tot en met 15 februari 1989. Het beroepschrift van appel
lante is weliswaar gedateerd op 15 februari 1989, doch bij de
gemeente ingekomen op 20 februari 1989. Krachtens constante
jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State
is beslissend voor de vraag, of een beroepschrift tijdig is
ingediend, het moment waarop het beroepschrift ter post is be
zorgd. De datum van de poststempel kan hierover nadere duide-