- 2 - RAADSVOORSTEL vervolg 504 De verplichting tot het hebben van een vergunning voor het maken van een uitweg naar de weg, is opgenomen in artikel 14, eerste lid, sub f, van de Algemene politieverordening 1978, verder te noemen de APV. De bepaling maakt deel uit van de paragraaf "bruikbaarheid van de weg" van het hoofdstuk "openbare orde". De APV geeft niet met zoveel woorden aan op welke gronden een uitwegvergunning kan worden geweigerd. In een dergelijke situa tie is de plaats van de bepaling waarin het vergunningvereiste is neergelegd, indicatief voor het kader waarbinnen de beoorde ling van een verzoek om vergunning mag plaatsvinden. Dat kader wordt in het voorliggende geval gevormd door het belang, ter bescherming waarvan het vergunningvereiste is gesteld, namelijk de bruikbaarheid van de weg (als onderdeel van het openbare orde belang) Het is de vraag of in dat kader de beslissing op een vergunning aanvraag mede afhankelijk mag worden gesteld van het antwoord op de vraag of het ter plaatse vigerende bestemmingsplan het voor genomen gebruik van de voortuin toestaat. De commissie meent dat dat verband niet mag worden gelegd, acht dit althans zeer twij felachtig. Bovendien is de commissie bij bestudering van de toe passelijke bestemmingsplanvoorschriften gebleken, dat parkeren in de voortuin daarin niet wordt verboden. Op grond van bovenstaande - ambtshalve - overwegingen is de com missie van oordeel dat de weigeringsgrond "strijd met het be stemmingsplan" in de bestreden beslissing niet kan worden ge handhaafd. Het aspect verkeersveiligheid heeft naar het oordeel van de commissie wèl te maken met de "bruikbaarheid van de weg", alsook met het overkoepelende "openbare orde"-begrip. Ten aanzien van die verkeersveiligheid zijn zowel bij de dienst Openbare Werken als bij de gemeentepolitie nadere adviezen ingewonnen. Beide instanties komen tot de conclusie dat het uit een oogpunt van verkeersveiligheid bezwaarlijk is dat in deze bocht van de weg een uitweg wordt gemaakt. Zij baseren hun conclusie op het gege ven dat in zo'n situatie altijd achteruit de weg moet worden op- of afgereden, wat gelet op de functie van de Arenberglaan als ontsluitingsweg (en als openbaar verkeersroutealsmede gelet op de ligging van de betrokken woning in een bocht van die weg, gevaarlijk is en dan ook zoveel mogelijk vermeden moet wor den Hieraan kan nog worden toegevoegd dat om de weg te kunnen berei ken niet alleen een strook openbaar groen maar ook een tussen de voortuin en die strook gelegen voetpad moet worden overgestoken. De aanleg van een uitweg aldaar zou dus ook zeker niet in het belang zijn van de veiligheid van passerende voetgangers. Het uitwegen van woonerven op de Arenberglaan, waarnaar appellant verwijst, is zo geregeld dat altijd in voorwaartse richting het woonerf kan worden in- èn uitgereden. De reeds, in afwijking van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1990 | | pagina 1417