op zijn plaats is.
2. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 3
In dit artikel worden twee beperkingen op het recht op een bijdrage
genoemd:
1. de kosten mogen niet lager zijn dan f 75,--;
2. men mag niet beschikken over meer dan 50% van het bescheiden vermogen
als bedoeld in de Algemene Bijstandswet in de vorm van liquide middelen.
De regeling voorziet in een bijdrage voor bijzondere kosten, welke door de
burger zelf betaald dienen te worden voor zover die kosten een bedrag van
f. 171,-- niet overschrijden. Dit betekent derhalve dat een bijdrage wordt
verstrekt in die kosten, die vallen onder de werkingssfeer van het BLD,
doch gelet op de hoogte niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen.
Om te voorkomen dat de uitvoeringskosten van deze regeling in geen
verhouding komen te staan tot de uitgaven is een financiële drempel
ingebouwd van f 75,--. Daarmee wordt voorkomen, dat voor verschillende
kleine kostensoorten steeds opnieuw een aanvraag kan worden gedaan, die in
behandeling dient te worden genomen. Van de burger mag redelijkerwijs
worden verlangd dat hij of zij die kosten "opspaart"De burger kan dus een
aanvraag indienen indien of zodra de kosten meer bedragen dan f 75,--.
Ter illustratie moge het volgende voorbeeld dienen. Een burger maakt
verschillende kleine kosten die bijzonder zijn als bedoeld in het BLD:
op 15-01-1990: f 27,50
op 13-02-1990: f 30,--
op 27-02-1990: f 60,--
De burger kan op 28-02-1990 een aanvraag voor een bijdrage doen en wel voor
het totale badrag van f 117,50. Als hij of zij voor het overige aan de
voorwaarden voldoet ontvangt hij een bijdrage van f 117,50. Daarmee
ontvangt hij of zij toch een volledige bijdrage, doch het moment van de
aanvraag is op een later tijdstip gelegen dan op tijdstip waarop de eerste
kosten zijn gemaakt.
Hiermee wordt voorkomen dat voor de relatief geringe bedragen steeds een
afzonderlijke aanvraag moet worden gedaan, maar tevens dat ook steeds
dergelijke aanvragen van geringe omvang in behandeling moeten worden
genomen
Een tweede beperking is gelegen in het bescheiden vermogen in de vorm van
liquide middelen. In het kader van deze regeling dient naar onze opvatting
de vraag beantwoord te worden in welke mate met het vermogen rekening
gehouden dient te worden waarover de aanvrager beschikt. Het ligt voor de
hand aansluiting te zoeken bij de bepalingen van de Algemene Bijstandswet.
Zulks levert echter nog geen antwoord op de vraag met welke middelen
rekening gehouden dient te worden; het levert slechts een antwoord op met
betrekking tot de hoogte van het vermogen, waarmee rekening gehouden zou
moeten worden.