nr. 145 De vaststelling van het herziene plan is geagendeerd voor uw vergadering dd. 28 juni a.s. Zoals bekend zijn de locaties Jacob Catssingel en Ruitersboslaan gerealiseerd. De standplaatsen zijn tot stand gekomen via de zogenaamde anticipatieprocedure (artikel 19 W.R.O., juncto artikel 50 lid 8 Woningwet). 3. Uitspraak Afdeling voor de geschillen van bestuur over de verzoeken om schadevergoeding ex. artikel 49 WRO De Afdeling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State heeft het besluit van uw raad dd. 26 februari 1987 tot afwijzing van de verzoeken tot planschadevergoeding vernietigd op grond van de volgende argumentatie: - de door de raad gehanteerde argumenten rechtvaardigen geen afwijzing van het advies van de schadebeoordelingscommissie de raad had niet mogen verwijzen naar de brief van 15 december 1986 van de Staatssecretaris VROM, waarin stond dat het rijk door de gemeente uit te keren planschade slechts vergoedt, wanneer de Kroon in beroep tegen een afwijzing door de gemeente van de verzoeken om planschade alsnog planschade zou toekennen. - het bestreden besluit is niet zorgvuldig voorbereid, omdat de rapporten van de planschadebeoordelingscommissie geen inzicht verschaffen in de wijze waarop deze commissie de excessieve schade respectievelijk het ontbreken daarvan heeft vastgesteld. De gemeente had deze commissie om nader advies behoren te vragen. Naar aanleiding van deze uitspraak hebben wij de schadebeoordelingscommissie om nader advies gevraagd over de berekening van de excessieve schade. 4. Nader advies schadebeoordelingscommissie Bij brief dd. 18 januari 1990 heeft de schadebeoordelingscommissie nader advies uitgebracht over de verzoeken om schadevergoeding ex artikel 49 W.R.O. (zie de voor u ter inzage gelegde bijlage 3: Nader advies schadebeoorde lingscommissie dd. 17 januari 1990). De commissie heeft in het nader advies afstand gedaan van het excessiviteits- beginsel, dat in haar eerdere adviezen tot matiging van de toe te kennen schadevergoeding had geleid. Dit betekent dat de commissie niet langer van oordeel is dat een deel van de waardedaling als behorend tot het normaal maatschappelijk risico voor eigen risico van verzoekers moet blijven. Naar de opvatting van de commissie is het billijk dat de gemeente de totale waardedaling voor haar rekening neemt. De commissie beargumenteert het afstand nemen van het excessiviteitsbeginsel aan de hand van overwegingen ten aanzien van de planologische situatie vóór de inrichting van de woonwagencentra en het expliciet oordeel van de Raad van State. Voor wat betreft de planologische situatie vóór de inrichting van de woonwa gencentra wordt in het nader advies van de commissie het volgende opgemerkt. De commissie vergelijkt bij de vaststelling van eventuele schade de huidige planologische situatie van het onroerend goed met de situatie, zoals deze was voordat de schadeveroorzakende omstandigheid zich voordeed.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1990 | | pagina 692