nr. 145 De algemene verwijzing van de commissie naar recente rechtspraak geeft ons aanleiding wat dieper in te gaan op die recente rechtspraak. Ons inziens dient voorop gesteld te worden dat de Koninklijke Besluiten van 7 november 1984, Nuth/Gelissien; 14 februari 1985, Roden/van Wijk en 3 december 1985 Ermelo/van Dijk illustreren dat de Afdeling voor de geschil len van bestuur doorgaans het gering aantal standplaatsen op een woonwagen centrum van betekenis acht voor het niet toekennen van een schadevergoeding. Veelal luidt een van de centrale overwegingen dat een woonwagencentrum in het algemeen geen schade met zich brengt, welke kan worden aangemerkt als schade tengevolge van de bepalingen van het bestemmingsplan. Uitgaande van dit algemeen uitgangspunt beoordeelt de Kroon aan de hand van de feitelijke situatie of er sprake is van schade ex artikel 49 WRO. Een belangrijke factor daarbij is het al dan niet aanwezig zijn van direct oogcontact met een woonwagencentrum. In dit verband kunnen de volgende Koninklijke Besluiten worden genoemd: - KB 19 mei 1985, Voerendaal. Door het gemeentebestuur ten behoeve van de appellanten getroffen maatregelen (afscherming door middel van beplan ting) de afstand van de woning van de appellanten, respectievelijk het recreatiehuisje in de tuin tot de dichtst bijzijnde woonwagen in het centrum bedroeg ongeveer 40, respectievelijk 20 meter. Conclusie: de gestelde schade komt niet voor vergoeding op grond van artikel 49 W.R.O. in aanmerking. - KB 15 april 1986, Megen, Haren en Macharen/v.d. Camp. De plaatsing van twee woonwagens in plaats van de toegestane vier. De inplanting van het overig terrein, dat recht tegenover de woning van de appellant is gelegen met struiken en bomen. De afstand van ongeveer 35 meter tussen de dichtst bijzijnde woonwagen en appellant's woning. Conclusie: zo al sprake is van waardevermindering is deze niet zodanig dat deze niet ten laste van de appellant behoort te blijven. - KB 29 april 1987 Landgraaf. Het centrum is vanuit de woning van de appellant niet of nauwelijks zichtbaar. Conclusie: geen aanleiding voor schadevergoeding. Ook in het door de commissie aangehaalde KB Eist speelt de factor van het al dan niet sprake zijn van direct oogcontact een doorslaggevende rol. In de zaak Eist was sprake van de vestiging van een woonwagencentrum met 10 plaatsen op een afstand van minder dan 75 meter van de woningen van appel lanten. De Kroon overwoog in deze zaak het volgende: "de realisering van het woonwagencentrum heeft de appellanten in planologisch opzicht in een nade liger positie gebracht, althans voor wat betreft de appellanten Van Ingen en Van Eimeren. Nu het woonwagencentrum vanuit het huis van de appellant Rietveld niet zichtbaar is, kan te zijnen aanzien niet worden gezegd, dat de wijziging van het planologisch regiem nadelige gevolgen heeft gehad. -Ongegrondverklaring van het beroep van Rietveld en toekenning van een schadevergoeding van 10.000,- resp. 20.000,- aan de overige appellanten." Gelet op het hiervoorgestelde kan de lijn van de jurisprudentie ons inziens als volgt worden samengevat: - de vestiging van een centrum met een gering aantal plaatsen brengt in zijn algemeenheid geen schade met zich mee - de feitelijke situatie kan desalniettemin maken dat er sprake is van schade ex artikel 49 WRO - op grond van jurisprudentie kan gesteld worden dat bij afwezigheid van direct oogcontact met het centrum in zijn algemeenheid geen sprake is van schade.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1990 | | pagina 697