nr. 146
5
Bij een honorering van het beroep op het overgangsrecht is bovendien
sprake van onbehoorlijk bestuur. In het overleg met de gemeente, in het
bijzonder met de toenmalige verantwoordelijke wethouder en in het
overleg met vertegenwoordigers van enige politieke partijen (met name
C.D.A. en V.V.D.) is van de zijde van de omwonenden in het kader van de
anticipatieprocedure steeds de vraag aan de orde gesteld wat er zou
gebeuren indien na realisatie met behulp van art. 19 W.R.O. de Kroon
geheel of gedeeltelijk haar goedkeuring aan de wijziging van het
bestemmingsplan zou onthouden. Door de genoemde personen is toen steeds
te verstaan gegeven dat een uitspraak van de Kroon zou worden geëer
biedigd en dat een beroep van woonwagenbewoners op verkregen rechten
niet zou worden gehonoreerd. Thans wordt het standpunt ingenomen dat de
gerealiseerde standplaatsen "op enige wijze" beschermd dienen te worden
met als resultaat dat deze standplaatsen blijvend zijn.
d. De bedoeling van het overgangsrecht is de gemeente in staat te stellen
binnen een redelijke termijn zodanige voorzieningen te treffen dat
uiteindelijk aan het Kroonberoep recht wordt gedaan. Het brengen onder
het overgangsrecht van woonwagens, die binnen de door het KB gestelde
eis van 75 meter staan, zonder een termijn aan het overgangsrecht te
verbinden, doet vermoeden dat het de bedoeling van het ontwerp-plan is
deze standplaatsen blijvend onder het overgangsrecht te brengen. Het
bezwaar richt zich dan ook tegen het ontbreken van een termijn, gedurende
welke het overgangsrecht van kracht zou moeten zijn.
Voor mij en voor degenen, namens wie ik optreed is een termijn van 2
jaar acceptabel.
BEHANDELING VAN DE BEZWAREN
Naar aanleiding van de ingediende bezwaren merken wij het volgende op
ad I a.
Zoals in de toelichting op de planwijziging is aangegeven is er gelet op het
feit dat 8 van de reeds gerealiseerde standplaatsen rechtmatig tot stand
gekomen zijn, gekozen voor een herziening welke zowel recht doet aan het
Koninklijk Besluit van 28 oktober 1987 als aan de feitelijke situatie. Deze
keuze is ingegeven door het gegeven dat groot belang gehecht wordt aan het
feit dat de Kroon in haar uitspraak ten aanzien van de locatie Ruitersbos
stelde dat deze "als zodanig aanvaardbaar moet worden geacht".
De Kroon heeft zich niet beperkt tot het uitspreken van deze principiële
aanvaardbaarheid maar heeft zich tevens afgevraagd of een betere inpassing
van het centrum mogelijk is. Ten aanzien van de inpasbaarheid heeft de Kroon
aangegeven op welke wijze een betere inpasbaarheid van het centrum gestalte
dient te krijgen. Daartoe heeft de Kroon de twee door appellant aangehaalde
criteria geformuleerd. Appellant beschouwt deze criteria als bindende
voorschriften van de Kroon, vergelijkbaar met aanwijzingen in de zin van
artikel 37 en 38 van de W.R.O. Ons inziens is deze optiek niet juist.
Veeleer dienen deze criteria beschouwd te worden als overwegingen waarmee uw
raad bij de vaststelling van het onderhavige plan rekening dient te houden.
Centraal dient ons inziens te staan het streven naar een betere inpassing
van het centrum.