199
3
Voor wat betreft de strijdigheid met de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft
bezwaarde naar voren gebracht dat hem is gebleken dat het niet waarschijn
lijk is dat binnen een jaar na het van kracht worden van het voorbereidings-
besluit een bestemmingsplanwijziging in procedure wordt gebracht. Bovendien
is de urgentie van het bouwplan naar het oordeel van bezwaarde niet of
althans onvoldoende aangetoond. Men acht een en ander in strijd met de
(ratio van de) Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Het nemen van een voorbereidingsbesluit heeft juridische consequenties. Deze
zijn in - met name - de Wet op de Ruimtelijke Ordening geregeld. Een voorbe
reidingsbesluit houdt volgens de wet na een (soms twee) jaar op te gelden.
Als er dan nog geen ontwerp-bestemmingsplan ter inzage is gelegd, dan zijn
ook de consequenties daarvan in de wet geregeld. De wet voorziet dus zelf in
de situatie welke ontstaat als niet tijdig een ontwerp-bestemmingsplan ter
inzage wordt gelegd. Zelfs als op het moment van het nemen van het voorbe
reidingsbesluit al voorzienbaar is - wat daar overigens ook van zij - dat
het ontwerp-bestemmingsplan niet tijdig gereed zal zijn, dan heeft dat naar
het oordeel van de commissie niet tot gevolg dat het voorbereidingsbesluit
in strijd met de wet of met de ratio daarvan dient te worden geacht. Een
dergelijke conclusie kan naar het oordeel van de commissie evenmin worden
gekoppeld aan de door bezwaarde bestreden urgentie van het bouwplan. De wet
stelt niet als eis, dat een voorbereidingsbesluit slechts kan worden genomen
nadat de urgentie van een bouwplan, waarvoor met behulp van de antici
patieprocedure bouwvergunning zal worden verleend, is aangetoond.
De bezwaren, als vermeld onder e. en f.
In een enkele jaren geleden gevoerde anticipatieprocedure met betrekking tot
een bouwplan aan de Langendijk zou volgens bezwaarde van gemeentewege aan de
buurtbewoners zijn toegezegd, dat de wijk niet méér groen behoefde in te
leveren.
Hiermede is - aldus bezwaarde - de verwachting gewekt dat ook het onderha
vige perceel zijn feitelijke functie (openbaar groen) zou kunnen blijven
behouden. Het nemen van een voorbereidingsbesluit teneinde bebouwing van het
perceel mogelijk te maken, acht men dan ook in strijd met de gewekte ver
wachtingen.
De commissie heeft niet kunnen vaststellen dat een dergelijke toezegging van
gemeentewege zou zijn gedaan. Van de kant van bezwaarde is dit verder ook
niet aangetoond. Doch afgezien daarvan kan dit bezwaar naar het oordeel van
de commissie geen doel treffen. De bouw- en gebruiksmogelijkheden van een
perceel worden immers niet bepaald door al dan niet van gemeentewege gedane
toezeggingen, maar door de van toepassing zijnde planologische- en bouwvoor
schriften. In het voorliggende geval kan niet anders worden vastgesteld dan
dat het vigerende bestemmingsplan bebouwing van het perceel toelaat.
Ter toelichting op bezwaar g. wordt gesteld dat belanghebbenden en de
gemeenteraad geen inzicht hebben gekregen in de toekomstplannen voor de
wijk. Hierbij wordt met name gedoeld op de overige concrete plannen die voor
de wijk reeds bestaan.