3
RAADSVOORSTEL vervolg 308
De door verzoekers beweerdelijk geleden waardedaling kan niet
aangemerkt worden als schade die zij hebben geleden ten gevolge
van de bepalingen van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel
49 WRO, omdat zij geen eigenaar meer waren ten tijde van de
beslissing tot c.q. het rechtsgeldig worden van het vrijstel-
lingsbesluit
Het verzoek om planschadevergoeding ex artikel 49 WRO dient
reeds hierom te worden afgewezen. (Constante jurisprudentie te
dier zake de uitspraken van de Raad van State, afd. GvB in zich
voor vergelijking lenende gevallen: o.a. Brinkman en Brinkman-
Baars/gem. Rhenen dd. 25-9-1989, nr. G098700623889Riet-
veld/gem. Den Dungen d.d. 25-9-1989 nr. G098800404089 en
Scheps/gem. Zeist dd. 28-12-1989, nr. G098800664889
Wij hebben het door de schadebeoordelingscommissie uitgebrachte
advies voor uw raad ter visie gelegd in de leeskamer.
Ons college kan het uitgebrachte advies volledig onderschrijven
en is eveneens van oordeel dat niet gesproken kan worden van
waardevermindering van het onroerend goed van verzoekers ten
gevolge van de realisering van de bebouwing en is dan ook de
mening toegedaan, dat verzoekers niet in aanmerking komen voor
planschadevergoeding ex artikel 49 WRO.
CONSEQUENTIES
Geen.
COMMISSIEBEHANDELING
De commissie ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer kan zich
met dit voorstel verenigen.
Burgemeester en wethouders van Breda,
burgemeester.
G.A.P.M. Adriaansen
loco-secretaris
Ligt ter inzage.