- 1 -
1. INLEIDING
Op 17 november 1988 werd besloten tot vaststelling van de "Rege
ling behandeling bezwaar- en beroepschriften", en daarmede tot
instelling van een commissie met diezelfde naam. De commissie is
per 1 januari 1989 met haar werkzaamheden begonnen.
Aan het dictum van het gezamenlijke besluit van de drie gemeen
telijke bestuursorganen was een punt toegevoegd, waarvan de
tekst als volgt luidde:
"te bepalen, dat per 1 januari 1991 een evaluatie zal
plaatsvinden met betrekking tot het functioneren van
de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften, in het
kader waarvan tevens mede zal worden beoordeeld of en
in hoeverre het wenselijk is om aan de commissie be
slissingsbevoegdheden toe te kennen."
Met deze notitie wordt aan deze evaluatieopdracht voldaan. Daar
toe is in de notitie informatie verwerkt over het functioneren
van de commissie in de afgelopen twee jaren. Behalve ten behoeve
van het evalueren van het werk van de commissie, wordt met deze
informatie tevens beoogd om inzicht te bieden in de wijze waarop
de commissie te werk is gegaan. Het evaluatieve karakter van de
notitie komt tot uitdrukking in de behandeling van een aantal
evaluatiepunten. Bezien wordt of, en zo ja waar en in welke ma
te, er knelpunten worden ondervonden en wat zou kunnen worden
gedaan om die knelpunten te verminderen of te laten verdwijnen.
Achtereenvolgens zal onder meer aandacht worden besteed aan de
samenstelling van de commissie, de werkwijze, het werkterrein,
het werkaanbod en de wijze waarop dat aanbod is verwerkt. Er
worden cijfermatige uitsplitsingen (situatie per 1-1-1991) gege
ven van de zaken die de afgelopen twee jaar door de commissie
zijn behandeld. Tevens wordt een vergelijking gemaakt met de
beschikbare cijfers over een meerjarige periode waarin nog niet
met een commissie werd gewerkt.
Vanzelfsprekend wordt ook een antwoord gegeven op de vraag inza
ke de beslissingsbevoegdheid, en wordt zoveel mogelijk nagegaan
of en in hoeverre de bij het instellen van de commissie belang
rijkste beleidsdoelstellingen zijn gerealiseerd. Deze doelstel
lingen waren het streven naar uniformiteit in procedures en naar
een zo groot mogelijk zeef- of filterwerking. Met dit laatste
wordt bedoeld het hanteren van een met zodanig goede waarborgen
omringde vóórprocedure, dat de bereidheid van de betreffende
burger om de op zijn bezwaar- of beroepschrift genomen beslis
sing te accepteren - althans daartegen niet dóór te procederen
bij de Afdeling rechtspraak van de Raad van State - zo groot
mogelijk zal zijn.
In een slothoofdstuk zullen de belangrijkste conclusies worden
weergegeven