samenwerking met derden, in het kader van sociale vernieuwing worden geleverd. De hiermee verbonden kosten worden zichtbaar gemaakt in de concern-, c.q. dienstbegrotingen, waarbij tevens de relatie met het stedelijk fonds sociale vernieuwing wordt aangegeven. Op deze wijze wordt het voor uw raad mogelijk een samenhangend beeld te verwerven met betrekking tot de inspanningen van de gemeente op het gebied van de sociale vernieuwing, waardoor integrale beleidsvorming en bestuurlijke afweging beter mogelijk wordt. 3.3. Het convenant en de brede doeluitkering Het beleidskader sociale vernieuwing zoals neergelegd in de regeringsnota Sociale Vernieuwing: opdracht en handreiking, benadrukt ondermeer de noodzaak de verkokering in het overheidsbeleid te doorbreken en daarmee de doelmatigheid ervan te vergroten. Om dit doel te bereiken heeft het rijk een 25-tal regelingen gebundeld en een deel van de daarmee gemoeide middelen in één brede doeluitkering ter beschikking gesteld van de sociale vernieuwingsgemeenten. Tegelijkertijd zijn de betreffende regels in belangrijke mate gedereguleerd. De bundeling van regelingen en daarmee verbonden middelen vormt een belangrijk instrument, zowel op rijks- als op lokaal niveau, om verkokering te doorbreken. In die zin draagt de vorming van een brede doeluitkering en de instelling van een stedelijk fonds sociale vernieuwing bij aan het streven naar bestuurlijke vernieuwing als pendant van de beoogde vergroting van de doelmatigheid van de dienstverlening. De wettelijke basis voor de convenanten sociale vernieuwing wordt verschaft door Het Besluit Sociale Vernieuwing, dat bij dit raadsvoorstel ter inzage is gelegd. Ook het Bredase convenant stoelt op dit besluit. Momenteel vindt de voorbereiding plaats van de Wet Sociale Vernieuwing en de instelling van het Rijks Fonds Sociale Vernieuwing. De gemeente Breda ontvangt de doeluitkering met ingang van 1 januari 1991 als een gebundelde uitkering ex artikel 39 FVW 1984. Dit artikel houdt de bepaling in dat in de begroting van het gemeentefonds een voorziening kan worden getroffen voor de uitbetaling van specifieke uitkeringen, waarbij meer dan één departement financieel is betrokken. In het convenant is een voorlopige opgave gedaan van de middelen die met de totstandkoming van het convenant zijn gemoeid. Deze opgave is per brief van 18 december 1990 van de Minister van Binnenlandse Zaken geactualiseerd. Genoemde brief is bij het raadsvoorstel gevoegd. Het betreft nog steeds een voorlopige opgave. Alleen tegen de definitieve opgave, die vóór 1 oktober van het uitkeringsjaar wordt toegestuurd, kan desgewenst bezwaar worden aangetekend. De doeluitkering wordt telkens voor 30 bevoorschot in de maanden januari, april en augustus. In november van het uitkeringsjaar wordt het restant verstrekt, inclusief de verrekening van bijstellingen die voor 1 oktober bekend zijn gemaakt. 3

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1991 | | pagina 1251