RAADSVOORSTEL vervolg 20 2. en 3gesignaleerde strijdigheden kunnen niet door het verle nen van vrijstelling worden weggenomen. Ook de vrijstellingsmogelijkheid van artikel 18a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (de zgn "kruimelgevallenregeling"kan hier naar het oordeel van de commissie, mede gelet op relevante jurisprudentie, geen oplossing bieden. In de bestreden beslis sing van 3 november 1990 is hieraan uitvoerig aandacht besteed. De commissie zou hiernaar kortheidshalve willen verwijzen. Voor wat betreft de onder 1. bedoelde overschrijding van de maximale hoogte van 6 m bevatten de bestemmingsplanvoorschriften een vrijstellingsmogelijkheid. De vraag, of in dit geval van deze vrijstellingsmogelijkheid gebruik kon of diende te worden gemaakt is destijds, gezien het dwingende karakter van de onder 2. en 3geconstateerde strijdigheden, onbeantwoord gebleven. Ook thans kan deze beantwoording naar het oordeel van de commis sie wegens gemis aan processueel belang achterwege blijven. Overigens merkt de commissie op dat tegen een weigering tot het verlenen van vrijstelling van bestemmingsplanvoorschriften, ge steld al dat een dergelijke weigering in het bestreden besluit zou kunnen worden gelezen, sedert de wijziging van de Wet op de ruimtelijke ordening per 1 juli 1986 niet langer meer beroep kan worden ingesteld bij de gemeenteraad. ad c: Op diverse plaatsen in het beroepschrift wordt melding gemaakt van het vele en voortdurende overleg dat door appellant zou zijn gevoerd met ambtenaren van bouw- en woningtoezicht, voorafgaand aan en tijdens de bouw. Door het bouwplan uit te voeren overeen komstig de met hen gemaakte afspraken en de door hen gegeven aanwijzingen is, zo begrijpen wij appellant, bij hem het ver trouwen gewekt dat hij overeenkomstig de voorschriften bouwde. Het is dan, aldus appellant, in strijd met beginselen van be hoorlijk bestuur, met name het vertrouwens- en het rechtszeker heidsbeginsel, om de bouwvergunning alsnog te weigeren. Een nader onderzoek naar de juistheid van de beweringen van ap pellant kan naar het oordeel van de commissie in dit stadium en in deze procedure achterwege blijven. Bij het beslissen op een aanvraag om bouwvergunning wordt de bevoegdheidsruimte sterk be grensd door het imperatief/limitatieve stelsel van weigerings- gronden van artikel 48 van de Woningwet. Een bouwvergunning moet worden geweigerd als het bouwplan in strijd is met het bestem mingsplan, aldus het eerste lid, aanhef en onder b, van deze be paling. Daarin wordt geen enkele ruimte gelaten voor een belan genafweging, wat daar overigens in het voorliggende geval ook van zijGesteld al dat er in de richting van appellant in strijd is gehandeld met een of meer algemene beginselen van be hoorlijk bestuur - nogmaals, de commissie heeft zich daarover geen oordeel gevormd - dan nog kan hierdoor het dwingende karak ter aan artikel 48 van de Woningwet niet worden ontnomen. - 3 -

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1991 | | pagina 165