3 is van pensioen, wachtgeld of uitkering op grond van een laatste lijk bij dat lichaam vervulde betrekking; d. degene die het deelnemerschap door uittreding dan wel opheffing van een lichaam dan wel rechtspersoon heeft verloren, mits geble ken is, dat hij zich niet op een naar het oordeel van het algemeen bestuur redelijke wijze kan verzekeren tegen ziektekosten, kosten verband houdende met ziekte en andere door het Instituut verstrek te voorzieningen in ziektezorg, en de toelating binnen drie maan den na de ingang van die uittreding of opheffing wordt gevraagd; e. degene wiens genot van wachtgeld is geëindigd en die uitzicht heeft op een binnen 10 jaar ingaand ouderdomspensioen; f. degene, bedoeld in artikel 4, onder b, c, en d, wiens deelnemer schap op grond van artikel 8, sub d, is geëindigd, mits de toela ting wordt gevraagd binnen één maand na beëindiging van de ver plichte verzekering; g. degene die de dienst van een lichaam of rechtspersoon verlaat zonder aanspraak op pensioen, wachtgeld of uitkering, doch die bij zijn ontslag uitzicht heeft op een binnen 5 jaar ingaand ouder domspensioen, indien hij op de dag voorafgaande aan het ontslag deelnemer in het instituut was en het algemeen bestuur van mening is dat er aanleiding is zijn deelnemerschap te bestendigen. 3. Het algemeen bestuur kan onder door hem te stellen voorwaarden als deelnemer toelaten degene die als gevolg van het bepaalde in artikel 4 of 5, eerste of tweede lid, of artikel 10 niet meer voor het deelnemer schap of het gezinslidmaatschap in de zin van deze regeling in aanmer king komt, indien in zijn geval sprake is van zodanige omstandigheden dat het niet verwerven van het deelnemerschap tot gevolg heeft dat het voor hem in zijn situatie niet mogelijk is zich op redelijke wijze te verzekeren tegen ziektekosten, kosten verband houdende met ziekte en andere door het Instituut verstrekte voorzieningen in ziektezorg. 4. Op de deelnemers, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, is het bepaalde in de artikelen 4, onder b, c, en d en 10 van overeenkomstige toepassing. 5. Het verzoek om toelating overeenkomstig het eerste en tweede lid wordt gedaan door het bestuur van het lichaam of rechtspersoon; het deelne merschap ingevolge het tweede lid gaat, tenzij het wordt verkregen op grond van de rechtspositieregeling van betrokkene, niet in dan na een schriftelijk afgelegde verklaring van volledige aanvaarding van deze regeling door hem wiens toelating is verzocht. Artikel 6 Van het deelnemerschap is uitgezonderd: a. degene die deelnemer is in de zin van het Besluit geneeskundige verzorging politie 1984; b. degene, bedoeld in artikel 4 en 5, eerste lid, die door het be stuur van het lichaam of rechtspersoon waarbij hij werkzaam is, op grond van gewetensbezwaren van de verplichting tot deelnemerschap is ontheven; c. degene die werkzaam is bij een instelling van onderwijs, behoudens het bepaalde in artikel 5, eerste lid. Artikel 7 Het deelnemerschap vangt aan: a. voor hem die behoort tot degenen, bedoeld in de artikelen 4 en 5, eerste lid, op de dag waarop deze regeling op hem van toepassing is; b. voor hem die behoort tot degene, bedoeld in artikel 5, tweede lid, met ingang van het tijdstip van toelating.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1992 | | pagina 1340