7 Hoofdstuk V Rechten en verplichtingen der deelnemers Artikel 12 1. De rechten en verplichtingen der deelnemers en de voorschriften met betrekking tot de vergoedingen en tegemoetkomingen worden door het algemeen bestuur in een reglement en een vergoedingenlijst vastgesteld. Bij reglement worden eveneens vastgesteld de voorschriften met betrekking tot het beroep van deelnemers, die geen ambtenaar zijn, op een daartoe in te stellen commissie. 2. Het reglement en de vergoedingenlijst mogen geen bepalingen bevatten in strijd met deze regeling. 3. Vaststelling, wijziging of aanvulling van het reglement of de vergoedingenlijst geschiedt niet dan nadat daaromtrent het ingevolge de Ambtenarenwet 1929 vereiste overleg is gevoerd. 4. De commissie van beroep, genoemd in het eerste lid, behandelt het beroep in enige aanleg, met uitsluiting van de burgerlijke rechter. 5. In geval toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 24 bepaalt alsdan het algemeen bestuur al hetgeen ingevolge dat besluit de rechten en verplichtingen van de deelnemers regardeert. Hoofdstuk VI Inkomsten Artikel 13 De inkomsten van het instituut worden gevormd door: a. de bijdragen der deelnemers; b. de bijdragen der lichamen en der rechtspersonen; c. de renten en andere opbrengsten van de bezittingen van het instituut; d. overige ontvangsten. Artikel 14 1. De som van de bijdragen, bedoeld in artikel 13, sub a en b, zal te zamen met andere inkomsten moeten strekken en zoveel mogelijk toereikend moeten zijn tot dekking van alle lasten en tot vorming van een reservekapitaal. 2. Wanneer en zolang het reservekapitaal een tiende gedeelte bedraagt van de jaarlijkse lasten van het instituut over het laatst afgesloten kalenderjaar, kan verdere vorming van reservekapitaal achterwege blijven. 3. Ingeval, ondanks het bepaalde in het eerste lid, enige jaarrekeing sluit met een tekort, wordt door elk deelnemend lichaam tot dekking daarvan, voor zover het reservekapitaal daartoe niet toereikend is, in de kas van het instituut een evenredig bedrag gestort, dat bepaald wordt in verhouding van de bijdrage van dat deelnemend lichaam tot het totaal van de bijdragen der deelnemende lichamen over dat jaar. 4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid kan de daarbedoelde storting achterwege blijven, indien het tekort niet meer bedraagt dan 5% van het totale bedrag der uitgaven van de jaarrekening. Het tekort wordt in dat geval ten laste van het volgende kalenderjaar gebracht.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1992 | | pagina 1344