- 4 - RAADSVOORSTEL vervolg /276 kan één partij ook eenzijdig "uittreden"; hieraan is echter een financiële afbouw over een bepaalde periode verbonden. Of een uittreding eenzijdig is kan worden voorgelegd aan een arbitragecommissie. Of er in de huidige situatie sprake zou zijn van eenzijdige uittreding door de gemeente is echter de vraag; tussen gemeente en corporaties bestaat namelijk wel overeenstemming over de noodzaak en de inhoud van een aantal wijzigingen in de verdelingssystematiek. En daarmee ook over de noodzaak om de bestaande overeenkomst op die punten te wijzigen. De gemeente kan echter hoe dan ook op z'n vroegst uittreden per 1 januari 1995. Wordt een uittreding door de gemeente als eenzijdig aangemerkt dan heeft dit de volgende financiële consequenties: voor de jaren 1993 en 1994 is de gemeente gehouden aan haar bestaande bijdrage (2 x ca. 280.000 560.000) en voor de jaren daarna aan respectievelijk 75%, 50% en 25% hiervan (totaal 420.000). In totaal derhalve maximaal 980.000,- over een periode van vijf jaar. Een dergelijke eenzijdige uittreding betekent overigens ook dat de gemeente haar positie en invloed in de SWB zoals zij die nu heeft, in ieder geval tot 1 januari 1995, behoudt. In artikel 3 lid 1 onder a. van de statuten behorende bij de overeenkomst met de corporaties over de SWB, is bepaald dat het woningbezit van de corporaties wordt verhuurd overeenkomstig de door de gemeenteraad, na overleg met de corporaties, vastgestelde woonruimteverdelingsregels. Ook nu er met de corporaties geen overeenstemming is bereikt over de gemeentelijke financiële bijdrage, kan de raad derhalve de, met de corporaties overeenge komen, wijzigingen in de verdelingsregels vaststellen. Daarom wordt voorgesteld om de nieuwe regels met betrekking tot het woonruimteverde- lingsbeleid zoals weergegeven in de notitie "Woonruimteverdeling in de jaren negentig. Uitwerking" (zie bijlage) vast te stellen; uitzondering hierbij wordt gemaakt voor een tweetal punten uit de uitwerkingsnotitie waarover nog discussie plaats moet vinden. Dit betreft de voorgestelde quotering van het aantal aan woningzoekenden uit opvanghuizen toe te wijzen woningen, en de huur/inkomenstabel Daarnaast wordt bij deze vaststelling van de verdelingsregels nog het volgende opgemerkt. Naar aanleiding van de discussie over het inplaat- singsbeleid in de commissie volkshuisvesting en bouw- en woningtoezicht op respectievelijk 31 maart en 7 juli j.l. inplaatsingsbeleid daarbij gedefiniëerd als: het afwijken van de bestaande verdelingsregels huur/inko men, woninggrootte/huishoudengrootte en urgentie), wordt gesteld dat inplaatsingsbeleid op basis van groepskenmerken nadrukkelijk door de gemeente wordt afgewezen; te allen tijde dient hierbij te worden uitgegaan van een benadering van woningzoekenden op individuele basis. In het concept-besluit is bij de vaststelling van de nieuwe verdelingsregels deze aanvulling ook opgenomen. Naast de bestaande overeenkomsten met betrekking tot het woonruimteverde- lingsbeleid is in Breda voor wat betreft de huurwoningen de Woonruimtewet van kracht. In de raadsvergadering van 19 december 1991 heeft uw raad het principebesluit genomen de rijksoverheid te verzoeken de Woonruimtewet buiten werking te stellen, met als effectueringsdatum de dag waarop een overeenkomst met de corporaties over het woonruimteverdelingsbeleid wordt afgesloten. Het is echter niet mogelijk gebleken om hierover met de corporaties tot overeenstemming te komen. Met de grote particuliere verhuurders is dit wel het geval; zij kunnen zich vinden in de met hen te maken afspraken, zoals deze in dezelfde raadsvergadering door de raad zijn

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1992 | | pagina 1696