- 3 -
RAADSVOORSTEL vervolg 83
Ambtshalve heeft na de tervisielegging op pagina 33 van de Toelichting in
de 2e alinea een correctie plaatsgevonden.
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft met ingang van 23 december 1991 gedurende
één maand ter visie gelegen. Er zijn schriftelijke bezwaren* bij uw raad
ingediend door:
1. De heer W. van Hooijdonk, Dorstseweg 33,5854 NA Bavel.
2. De heer F. van Kolck, Tilburgseweg 264, 4817 BK Breda.
3. De heer L. van Bruggen, Tilburgseweg 260, 4817 BK Breda.
4. De heer J. Selevsek, Tilburgseweg 262, 4817 BK Breda.
5. De heer A. van Hezik, Grote Houw 341, 4817 RG Breda.
Ad 1
Appellant exploiteert een melkveehouderijAppellant stelt dat bij uitvoe
ring van het ontwerp-bestemmingsplan, zoals het ter visie heeft gelegen,
dit een voor hem onherstelbare ingreep tot gevolg zal hebben, omdat dan
namelijk 4.64.19 ha aan de huiskavel zal worden onttrokken, ofwel 20% van
de oppervlakte cultuurgrond.
Ongeveer 1.50 ha van deze oppervlakte is bestemd voor "groenvoorzieningen".
Appellant stelt dat de geheel in weiland gelegen huiskavel thans voorziet
in de totale veevoederbehoefte. Door een dergelijke grondafstand zal dit
drastisch veranderen, mede gezien het feit dat er van overheidswege wordt
gestreefd naar een verlaging van de veebezetting per ha. Verwerving van
vervangende grond aansluitend aan zijn huiskavel is volgens appellant
praktisch uitgesloten, zodat uitvoering van het ter visie gelegen ontwerp-
bestemmingsplan een ernstige aantasting van zijn maatschappelijk bestaan
zal zijn. Appellant verzoekt uw raad het ontwerp-bestemmingsplan in deze
vorm niet vast te stellen en toch zeker niet voor wat betreft zijn voor
"groenvoorzieningen" bestemde grond.
Ad 23 en 4
Appellanten maken bezwaar tegen het ontwerp-bestemmingsplan, omdat geen
rekening is gehouden met hun woningen.
Appellanten stellen te laat en onvolledig geïnformeerd te zijn over de
plannen van de gemeente.
Tevens hebben appellanten bezwaar tegen het wijzigen van de zuidelijke
parallelweg in een twee-richtingen fietspad, waardoor het de bewoners
onmogelijk wordt om met de auto de woningen te bereiken of aan de achter
zijde te parkeren.
Appellanten maken bezwaar tegen het verbreden van de afrit, zodat deze nog
dichter bij de woningen komt te liggen en de geluidhinder zal worden
vergroot.
Tevens zijn appellanten van mening dat het plaatsen van verkeerslichten
eveneens een verhoging van geluidsoverlast en stankoverlast zal gaan
veroorzaken.
Tot slot zijn appellanten van mening dat door de toename van de verkeersin
tensiteit een geluidwerende afscherming noodzakelijk is.