RAADSVOORSTEL vervolg 1 1
Bij het nemen van een beslissing is het beslissende orgaan
bevoegd om naast de gronden, waarop het bezwaarschrift berust,
ambtshalve nadere gronden, zoals planologische, in de overwe
gingen te betrekken.
Voor het veilingterrein geldt op grond van het bestemmingsplan
"Veiling- en grossierscentrum Heilaarstraat11 de bestemming
"veiling- en grossiersdoeleinden V.G.". De bij die bestemming
behorende voorschriften bepalen dat die gronden zijn bestemd
voor een veiling- en grossierscentrum in tuinbouwprodukten, uit
gezonderd detailhandel met bijbehorende bouwwerken, nutsvoor
zieningen, ontsluitingswegen, groen- en parkeervoorzieningen en
woningen. Op de als zodanig aangewezen gronden mag uitsluitend
bebouwing worden opgericht ten dienste van de bestemming. Het
oprichten van een motorbrandstoffenverkooppunt met zelfbedie
ningsinstallatie is daarmee in strijd en wel om de volgende
redenen:
a. er is geen functioneel verband aanwezig tussen de bestemming
en het verkooppunt; het verkooppunt is, om de bij genoemde
bestemming omschreven functies/doeleinden te kunnen realiseren
niet noodzakelijk;
b. indien voor een goed functioneren van de veiling een dergelijk
verkooppunt nodig zou zijn geacht, dan zou, gelet op gangbare
planologische inzichten alsook op de gemeentelijke "Nota
inzake gemeentelijk beleid ten aanzien van motorbrandstofver
kooppunten" daarvoor een afzonderlijke bestemming in het
bestemmingsplan zijn opgenomen;
c. handel is ter plaatse alleen toegestaan in tuinbouwprodukten
en dan nog uitsluitend in de vorm van groothandel (dus niet
rechtstreeks aan de uiteindelijke afnemer zoals met de motor
brandstoffen gebeurt)
Strijd van een bouwwerk met een bestemmingsplan is op grond van
artikel 48, lid 1, onder b, van de Woningwet een verplichte wei
ger ingsgrond voor de bouwvergunning. Van een belangenafweging in
wat voor zin dan ook kan in zo'n geval geen sprake zijn.
In het beroepschrift, zoals dat ter hoorzitting is aangevuld,
wordt aangevoerd dat, gelet op de geringe omvang van het ver
kooppunt in samenhang met het bepaalde in artikel 14, lid 1, van
de bouwverordening géén bouwvergunning voor het oprichten
daarvan vereist zou zijn. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, met
geen grotere oppervlakte dan 14 m en geen grotere hoogte dan
2,5 m zijn volgens die bepaling van het bouwvergunningvereiste
uitgezonderd
Deze uitzonderingsbepaling is hier niet van toepassing omdat uit
de bij het verzoek om bouwvergunning behorende tekeningen blijkt
dat het bouwplan tevens omvat twee lichtmasten met een hoogte
van ruim zeven meter en drie verticaal opgestelde pijpen/buizen
met een hoogte van ongeveer vijf meter.