3 Raadsbesluit vervolg/^ q
Artikel 4
1. Burgemeester en wethouders besluiten over plaatsing van een monu
ment op de gemeentelijke monumentenlijst, nadat de commissie is
gehoord.
2. Burgemeester en wethouders besluiten over plaatsing van kerkelijke
gebouwen op de gemeentelijke monumentenlijst, nadat de commissie is
gehoord en nadat met de eigenaar overleg heeft plaatsgevonden.
3. Burgemeester en wethouders doen mededeling van een besluit tot
plaatsing aan:
a. eigenaren en zakelijk gerechtigden;
b. ingeschreven hypothecaire schuldeisers;
c. de verzoeker, indien om plaatsing is verzocht.
Artikel 5
1. Monumenten die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in
artikel 6 van de Monumentenwet 1988 of die zijn geplaatst op een
lijst van monumenten, op grond van de monumentenverordening van de
provincie Noord-Brabant, worden door burgemeester en wethouders
niet op de gemeentelijke monumenten geplaatst.
2. Monumenten, die na plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst
worden ingeschreven in het monumentenregister als bedoeld in
artikel 6 van de Monumentenwet 1988, dan wel worden geplaatst op
een lijst van monumenten, op grond van de monumentenverordening van
de provincie Noord-Brabant, worden met ingang van de dag waarop het
betreffende besluit onherroepelijk wordt geacht niet meer op de
gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.
Artikel 6
1. Op een verzoek tot plaatsing beslissen burgemeester en wethouders
binnen vier maanden na de dag, waarop het verzoek is ontvangen.
2. Burgemeester en wethouders kunnen de in het eerste lid genoemde
termijn eenmaal voor ten hoogste acht weken verlengen.
3. Een besluit tot het verlengen van de beslissingstermijn wordt voor
de afloop van de eerste termijn schriftelijk aan de indiener(s) van
het verzoek medegedeeld.
Artikel 7
De artikelen 4 en 6 vinden overeenkomstige toepassing ten aanzien van
het afvoeren van beschermde monumenten van de gemeentelijke monumen
tenlijst en het aanbrengen van wijzigingen in de gemeentelijke monu
mentenlijst.
Artikel 8
Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om het bepaalde in artikel
4. eerste en tweede lid, in voorkomende gevallen in samenhang met
artikel 7, achterwege te laten:
a. in spoedeisende gevallen, of
b. in het geval het gaat om het afvoeren van een monument dat teniet
is gegaan.