7 Raadsbesluit vervolg/
Artikel 17
1. Burgemeester en wethouders stellen een lijst van beschermde gemeen
telijke stadsgezichten vast en kunnen daarop uit eigener beweging
of op verzoek van belanghebbenden stadsgezichten plaatsen, afvoeren
of anderszins daarin wijzigingen aanbrengen.
2. De artikelen 3, tweede en derde lid, 4, eerste en derde lid en 5
tot en met 10 zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Artikel 18
1. Het is verboden bouwwerken te beschadigen of te vernielen, die
gelegen zijn in een beschermd gemeentelijk stadsgezicht.
2. Het is verboden in een beschermd gemeentelijk stadsgezicht:
a. bouwwerken te herstellen, geheel of gedeeltelijk af te breken,
te wijzigen of te gebruiken op een wijze waardoor het wordt
ontsierd of in gevaar gebracht;
b. bomen te kappen of te planten, onverminderd het bepaalde in
artikel 15, tweede lid, van de Boswet;
c. wijzigingen aan te brengen in de inrichting van het stadsge
zicht, tenzij de wijziging noodzakelijk is als uitvloeisel van
een geldend bestemmingsplan.
3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het
bepaalde in het tweede lid.
4. Op het aanvragen van een ontheffing en het beslissen daarop zijn de
artikelen 12 tot en met 15 zoveel mogelijk van overeenkomstige
toepassing.
5. Geen ontheffing is nodig voor het herstellen, wijzigen of afbreken
van een bouwwerk, gelegen in een beschermd gemeentelijk stadsge
zicht ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.
HOOFDSTUK VI: GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCHE BELANGRIJKE PLAATSEN
Artikel 19
1. Burgemeester en wethouders stellen een gemeentelijke lijst van
archeologisch belangrijke plaatsen vast en kunnen daartoe uit
eigener beweging of op verzoek van belanghebbenden percelen plaat
sen, afvoeren of anderszins daarin wijzigingen aanbrengen.
2. Artikel 3, tweede en derde lid, 4, eerste en derde lid en 6 tot en
met 9 zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Artikel 20
1. Het is verboden om in een op de gemeentelijke lijst van archeolo
gisch belangrijke plaatsen voorkomend perceel graafwerk te verrich
ten op een diepte van meer dan 0.50 meter onder het maaiveld.
2. Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het verbod in
het eerste lid, indien de belangen waarvoor het perceel is aangewe
zen als archeologisch belangrijke plaats voldoende zijn beschermd
doordat