2. VOLKSHUISVESTING In de Nota Volkshuisvesting, alsmede het Volkshuisvestingsplan 1993-1996, zijn de belangrijkste ontwikkelingen m.b.t. de volkshuisvesting aangegeven en zijn de potenties c.q. tekortkomingen van het gewenste locale beleid in beeld gebracht. Eén van de kernpunten in de actuele ontwikkelingen is de herijking van het rijksbeleid op het terrein van de volkshuisvesting. Kernbegrippen als privatisering, deregulering en decentralisatie zijn voor de gemeente Breda aanleiding voor een grondige herbezinning. Het accent binnen het beleidsterrein volkshuisvesting verschuift van de nieuwbouw naar de bestaande voorraad. Naast het inhalen van gesignaleerde kwaliteitsachterstanden in de oude stadswijken ligt het in de rede om de komende jaren meer aandacht te besteden aan het voorkomen van kwaliteits achterstanden - preventief kwaliteitsbeleid - en het beheer, met name onderhoud na in het kader van de stadsvernieuwing uitgevoerde verbeterin gen. De ervaring is dat een deel van de particuliere eigenaren (met name eigenaar/bewoners met lage inkomens in de oudere vooroorlogse woningvoorraad)gezien hun financiële situatie, niet in staat is om op eigen kracht kwaliteitsachterstanden weg te werken. Daar staat tegenover dat de midden- en hogere inkomens, die een woning in de oudere voorraad in bezit hebben, gezien hun financiële situatie in het algemeen wel in staat zijn hun woning te verbeteren. We constateren tevens dat het subsidie-instrument voor de woningverbetering de marktwerking heeft verstoord. Met andere woorden een woning met een onderhoudsachterstand krijgt geen lagere verkoopwaarde, om de eenvoudige reden dat door de makelaar gemeentelijke subsidie in het vooruitzicht wordt gesteld. In het geval dat het subsidieinstrument zou ontbreken zou een toekomstige koper een eventuele onderhoudsachterstand meer in zijn onder handelingen tot uitdrukking laten komen. Tegelijkertijd moet geconstateerd worden dat de gemeentelijke overheid slechts over beperkte sturingsmiddelen beschikt ten behoeve van het opknappen van die woningvoorraad. De veranderende randvoorwaarden vanuit de rijksoverheid (zoals hierboven genoemd) en de noodzaak om op locaal niveau hier op in te spelen, vereisen een "strategische inzet" van de beperkte beschikbare middelen. 3. STADSVERNIEUWING In het naoorlogse volkshuisvestingsbeleid heeft jarenlang het accent op het bestrijden van het kwantitatieve woningtekort gelegen. Pas in de loop van de jaren zeventig ontstond er meer aandacht voor de kwalitatieve aspecten binnen de volkshuisvesting. Door die verschuiving zijn de "achterstanden" in de bestaande woningvoorraad meer in beeld gekomen. Tegen die achtergrond is de stadsvernieuwing als nieuw beleidsterrein opgekomen. In de opvatting van de rijksoverheid is de stadsvernieuwing een "tussensprint"ofwel een "inhaaloperatie", met een begin en een eind. De rijksoverheid zal slechts tot uiterlijk het jaar 2005 een rijksbijdrage voor stadsvernieuwing ter beschikking stellen in de vorm van doeluitkerin gen. De ontwikkelingen van het stadsvernieuwingsfonds zijn van dien aard dat de voeding vanuit het rijk voor Breda na 1997 aanzienlijk zal teruglo pen en mogelijk al in 2004 op 0 uitkomt. Dat betekent dat gezocht moet worden naar een optimalisering van subsidiërings- c.q. financierings instrumenten waardoor met "minder geld" de komende jaren minimaal een gelijkblijvende produktie gehaald kan worden. 2

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1994 | | pagina 200