Gemeente Breda
Raadsbesluit 1994/ a 293
Registratienummer 946503717
Dienst/afdeling BD/BEL
Aantal Bijlagen 1
De raad van de gemeente Breda;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders en
met overname van de daarin vermelde overwegingen;
gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
besluit
vast te stellen de verordening op de heffing en de invordering van
onroerende-zaakbelastingen.
Artikel 1 Belastingplicht
1. Onder de naam "onroerende-zaakbelastingen" worden ter zake van
binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belas
tingen geheven;
a. een gebruikersbelasting van degene die - naar de omstan
digheden beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar
een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit,
beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van
het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
2. Met betrekking tot de gebruikersbelasting wordt;
a. gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt als
gebruik door een door het college van burgemeester en wet
houders aan te wijzen lid van dat huishouden;
b. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende
zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door
degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die
het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting
als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in ge
bruik is gegeven;
c. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die
die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene
die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is
bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan
wie die zaak ter beschikking is gesteld.
3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die
bij het begin van het kalenderjaar als zodanig bij het kadaster
bekend staat, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genot
hebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.