2 Raadsbesluit vervolg/a 293
Artikel 2 Belastingobject
Als één onroerende zaak wordt aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een onder a of b bedoeld eigendom dat blijkens
zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te wor
den gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de onder a of b bedoelde
eigendommen of onder c bedoelde gedeelten daarvan die bij de
zelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de om
standigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
e. het binnen de gemeente gelegen deel van een onder a of b bedoeld
eigendom, van een onder c bedoeld gedeelte daarvan of van een
onder d bedoeld samenstel.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
1. De maatstaf van heffing is de waarde in het economische verkeer
van de onroerende zaak. De waarde in het economische verkeer
wordt bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te
worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan
zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de
staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang
in gebruik zou kunnen nemen.
2. De maatstaf van heffing van een onroerende zaak, voor zover die
niet tot woning dient, wordt bepaald op de vervangingswaarde
indien dit leidt tot een hogere waarde dan ingevolge het eerste
lid. Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening
gehouden met:
a. de aard en de bestemming van die zaak;
b. de sedert de stichting van die zaak opgetreden technische
en functionele veroudering waarbij de invloed van latere
wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
3. Met betrekking tot een gebouwd eigendom dat tot woning dient en
deel uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928
(Stb. 1989, 252) aangewezen landgoed, wordt in afwijking in
zoverre van het eerste lid, de heffingsmaatstaf bepaald met
inachtneming van een veronderstelde verplichting om die zaak
gedurende 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen op
gaand hout te vellen anders dan volgens de regels van normaal
bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is.
4. Met betrekking tot een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2,
aanhef en onderdeel e, wordt de heffingsmaatstaf bepaald op een
evenredig deel van de waarde die dient te worden toegekend aan
de gehele onroerende zaak, bedoeld in artikel 2, onderdeel e.
2